ECLI:NL:RBMNE:2021:237

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
16.1217712.0; 16.659772.18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en stalking van ex-partner met voorwaardelijke gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en stalking van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 7 februari 2020 tot en met 1 mei 2020 meerdere bedreigende berichten heeft gestuurd naar de ex-partner, aangeduid als [slachtoffer 1]. De bedreigingen waren van ernstige aard, waarbij de verdachte onder andere dreigde haar te doden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] door haar stelselmatig te benaderen en te intimideren. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte in dezelfde periode [slachtoffer 2], de broer van [slachtoffer 1], heeft bedreigd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bij de veroordeling zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contact- en locatieverbod. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, ondanks eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten, nog steeds een hoog recidiverisico vertoont. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen tot TBS met voorwaarden afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de verdachte nog in ontwikkeling is en dat een ambulante behandeling op dit moment meer kans van slagen heeft. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast, maar deze omgezet in een taakstraf van 157 uren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.121771.20; 16/659772-18 (TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2021. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter zitting laten bijstaan door mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht. Tevens zijn verschenen de benadeelde partij [slachtoffer 1] en dhr. [A] , reclasseringsmedewerker.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich in de periode van 7 februari 2020 tot en met 1 mei 2020 te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 1] met de dood en/of zware mishandeling;
feit 2: zich in de periode van 7 februari 2020 tot en met 1 mei 2020 te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan belaging (stalking) van [slachtoffer 1] ;
feit 3: zich in de periode van 1 september 2019 tot en met 1 mei 2020 te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 2] met de dood en/of zware mishandeling

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindingen bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit vonnis zullen worden opgenomen.
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 en 3
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, als bedoeld in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde – naar objectieve maatstaven – de redelijke vrees kon ontstaan dat aan de bedreiging uitvoering zou worden gegeven, als mede dat het opzet van verdachte daarop was gericht.
feit 1
Uit de bewijsstukken in het dossier blijkt dat verdachte in de periode van 7 februari tot en met 1 mei 2020 via meerdere Instagramaccounts berichten heeft gestuurd naar aangeefster [slachtoffer 1] en dat verdachte haar tevens meerdere voiceberichten heeft gestuurd. In deze berichten heeft verdachte onder meer de volgende uitingen gedaan: “Ik knal je dood, Kankerhoer”, “Ik sla je total los, ik ben bereid om lang te zitten voor je, ik zorg er wel voor dat je er niet meer bent”, “Als ik je zie snijd ik je open, kankerhoer”, “Ik schiet je dood” en “Kankerhoer, ik schiet je kapot”. Naar het oordeel van de rechtbank kon bij aangeefster [slachtoffer 1] naar objectieve maatstaven de vrees ontstaan dat verdachte zijn dreigementen zou uitvoeren. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte op 26 november 2019 eerder is veroordeeld voor bedreiging en belaging van aangeefster en verdachte desondanks doorgaat met het sturen van zeer bedreigende (voice)berichten. Ter zitting heeft verdachte verklaard dingen tegen aangeefster gezegd te hebben die niet door de beugel kunnen. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van aangeefster met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Partiële vrijspraak feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een foto van zichzelf met een vuurwapen (dat gericht was op de camera) naar aangeefster heeft gestuurd. Uit het dossier volgt namelijk dat niet aangeefster, maar de broer van aangeefster deze foto van verdachte heeft gemaakt, terwijl hij een beeldverbinding met verdachte had en dat de bedreiging tegen de broer van aangeefster was gericht. De broer van aangeefster heeft die foto vervolgens naar aangeefster gestuurd. De rechtbank zal verdachte vrij spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
feit 3
Uit de bewijsstukken in het dossier blijkt dat verdachte in de periode van 11 februari 2020 tot en met 1 mei 2020 meerdere Instagram berichten stuurt naar [slachtoffer 2] , de broer van aangeefster, en dat verdachte meerdere keren met hem videobelt. Verdachte stuurt onder meer berichten met de tekst “Als ik jou zie, laat ik jou voorgoed een rolstoel ingaan”. Naar het oordeel van de rechtbank kon ook bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn dreigementen zou uitvoeren. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte op 26 november 2019 eerder is veroordeeld voor bedreiging van [slachtoffer 2] en dat verdachte op zitting verklaard heeft met de broer van aangeefster te hebben (video)gebeld en hierbij dingen heeft gezegd die “zeker niet aardig zijn”. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van aangever [slachtoffer 2] met zware mishandeling.
Partiële vrijspraak feit 3
De rechtbank zal verdachte ten aanzien van dit feit partieel vrijspreken van de ten laste gelegde periode voor zover dit de periode van 1 september 2019 tot en met 10 februari 2020 betreft. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte de broer van aangeefster in deze periode heeft bedreigd.
Feit 2
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang, namelijk de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Uit de bewijsstukken in het dossier blijkt dat verdachte in de periode van 7 februari tot en met 1 mei 2020 op verschillende momenten beledigende, intimiderende en bedreigende (voice)berichten naar aangeefster heeft verstuurd. Uit de berichten blijkt onder meer dat verdachte zich in haar straat zou bevinden, hij seks met haar wil hebben, haar met de dood bedreigt, haar kankerhoer noemt en hij haar nooit met rust zal laten. Aangeefster heeft eerder aangifte gedaan tegen verdachte en verdachte is naar aanleiding hiervan veroordeeld voor bedreiging en belaging van aangeefster. Desondanks is verdachte op de hierboven omschreven wijze contact met haar blijven zoeken. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster zodanig zijn geweest dat van een wederrechtelijke en stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster sprake is geweest. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 7 februari 2020 tot en met 1 mei 2020 te Utrecht [slachtoffer 1] meerdere malen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] middels meerdere (digitale) berichten en voiceberichten onder andere de woorden "Ik knal je dood, Kankerhoer", "Ik sla je total los, ik ben bereid om lang te zitten voor je, ik zorg er wel voor dat je er niet meer bent", "Als ik je zie snijd ik je open, kankerhoer", "Ik schiet je dood" en "Kankerhoer, ik schiet je kapot" althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking toe te voegen;
Feit 2: in de periode van 7 februari 2020 tot en met 1 mei 2020 te Utrecht wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door meerdere (digitale) berichten en voiceberichten naar die [slachtoffer 1] te sturen waarin verdachte onder andere dreigt haar neer te schieten, haar op te zoeken, dat hij haar adres weet of daar achter komt en door beledigende berichten te sturen, met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen en vrees aan te jagen;
Feit 3: op meerdere momenten in de periode van 11 februari 2020 tot en met 1 mei 2020 te Utrecht
[slachtoffer 2]heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] middels meerdere (digitale) berichten onder andere de woorden "Als ik jou zie, laat ik jou voorgoed een rolstoel ingaan", althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking toe te voegen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
Feit 2:
belaging;
Feit 3:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, waaronder ambulante behandeling en een locatie- en contactverbod.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt voorop dat de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit in de weg staan aan het opleggen van een TBS-maatregel, al dan niet in voorwaardelijke zin. Volgens de raadsman geeft ook de justitiële documentatie van verdachte hiertoe geen aanleiding, nu de feiten wederom gepleegd zijn in de context van de ongezonde relatie tussen verdachte en aangeefster. De feiten hebben niet geleid tot een daadwerkelijke escalatie. Verdachte moet leren om beter om te gaan met zijn emoties en zijn agressie beter te reguleren. Verdachte heeft na negen maanden voorlopige hechtenis het licht gezien en is bereid om hulp te accepteren en alle voorwaarden na te leven, ook wanneer dit voor hem moeilijk gaat worden. De raadsman benadrukt dat de vorige opgelegde ambulante behandeling nog niet van de grond is gekomen en verdachte daarom nog een tweede kans verdient om dit pad alsnog te bewandelen. Het is volgens de raadsman mogelijk om dezelfde resultaten te bereiken middels ambulante behandeling in combinatie met een fikse voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
Ernst van het feit
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich voor de tweede maal schuldig gemaakt een belaging en bedreiging van aangeefster. Verdachte heeft het beëindigen van de relatie nog altijd niet kunnen accepteren en heeft tegen deze achtergrond ook de broer van aangeefster bedreigd. Belaging en bedreiging zijn ernstige strafbare feiten die voor slachtoffers grote impact kunnen hebben. Aangeefster en haar broer hebben ook te kennen gegeven zich erg angstig te voelen door van het gedrag van verdachte.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Verdachte is op 26 november 2019 door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld voor het belagen en bedreigen van aangeefster en het bedreigen van haar broer. Daarbij is aan hem een forse (voorwaardelijke) gevangenisstraf opgelegd, een contactverbod met aangeefster en een verbod om in de buurt van haar woning te komen. Verdachte liep ten tijde van de bewezenverklaarde feiten nog in de proeftijd van deze veroordeling. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat dit hem er niet van heeft weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten ten opzichte van aangeefster en haar broer.
Adviezen van deskundigen
Verdachte is onderzocht door een psychiater, J.C. Laheij, en een psycholoog, D. van Luijk. Ook heeft verdachte gesprekken gevoerd met dhr. [A] van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De psychiater, de psycholoog en dhr. [A] hebben een rapport over verdachte opgesteld.
Het rapport van de psychiater en de psycholoog
De psychiater constateert dat er sprake is van een langdurig bestaand patroon van sociaal maatschappelijk disfunctioneren op allerlei levensgebieden. Verdachte voldoet aan de
DSM-5 criteria voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Verdachte functioneert op laag begaafd niveau. Het is aannemelijk dat verdachte vanuit deze persoonlijkheidsstoornis moeite heeft met het respecteren van andermans grenzen en dat hij voor hem emotioneel moeilijke situaties niet goed kan overzien en de gevolgen maar ten dele kan inschatten. De psychiater adviseert om de ten laste gelegde feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen. Volgens het
Stalking Risk Profilekan verdachte worden gekwalificeerd als een afgewezen stalker. De psychiater schat het risico op recidive als hoog in.
De psychiater concludeert dat behandeling van de persoonlijkheidspathologie met verbetering van de impuls-, emotie- en agressieregulatie en het vergroten van coping vaardigheden geïndiceerd is en raadt daarnaast behandeling voor stalking aan. De psychiater acht langdurige behandeling nodig om verdachte stabieler te kunnen laten functioneren in de maatschappij. Volgens de psychiater kunnen deze behandelingen in een ambulant traject plaatsvinden, mits verdachte daaraan meewerkt. Nu een recent opgelegd kader met bijzondere voorwaarden herhaling niet heeft kunnen voorkomen en verdachte zich in het verleden weinig heeft aangetrokken van wettelijk opgelegde trajecten, adviseert de psychiater om als kader TBS met voorwaarden op te leggen.
Ook de psycholoog constateert dat er sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en dat verdachte op een laagbegaafd intelligentieniveau functioneert. Dit kan impulsief gedrag, zeker bij een gebrekkige emotie-regulatie, versterken. De psycholoog schat de kans op gewelddadige recidive op korte termijn in als hoog. De psycholoog adviseert om verdachte de hem ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen. De psycholoog acht een zware stok achter de deur noodzakelijk om verdachte te motiveren om mee te (blijven) werken aan een reclasseringstraject en adviseert om TBS met voorwaarden op te leggen.
Het rapport van Reclassering Nederland en de toelichting daarop ter zitting
Dhr. [A] schat het risico op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden in als hoog. Er worden geen beschermende factoren waargenomen. Dhr. [A] adviseert negatief over TBS met voorwaarden, omdat er te weinig mogelijkheden zijn om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Ter aanvulling op het rapport heeft dhr. [A] ter zitting aangevoerd dat een start met een klinische behandeling noodzakelijk is. Verdachte is aangemeld bij De Wier en heeft hier een eerste inhoudelijke beoordeling gehad. Een trapsgewijze behandelvorm is een gepasseerd station. Ambulante behandeling is eerder niet succesvol gebleken, omdat verdachte zijn afspraken niet nakwam.
8.3.3
Geen voorwaardelijke TBS
Hoewel de psychiater en de psycholoog adviseren om verdachte een TBS met voorwaarden op te leggen, is de rechtbank van oordeel dat dit op dit moment niet aan de orde is.
De psychiater en psycholoog overwegen beiden dat de noodzakelijke behandelingen in een ambulant traject kunnen plaatsvinden, maar dat zij desondanks TBS met voorwaarden adviseren omdat een eerder opgelegde gedwongen behandeling dit nieuwe feit niet heeft kunnen voorkomen. Dit is ook de reden waarom de reclassering zich verzet tegen ambulante behandeling.
De rechtbank overweegt dat de verplichte ambulante behandeling die bij de laatste veroordeling is opgelegd – en die dus ook volgens de huidige deskundigen afdoende zou moeten zijn – ten tijde van het plegen van de nieuwe feiten nog niet van de grond was gekomen. Het is dan ook te vroeg om te oordelen dat een ambulante behandeling onvoldoende kans van slagen heeft. De rechtbank overweegt voorts dat het hier weliswaar gaat om ernstige feiten die een grote impact kunnen hebben, maar dat de feiten niet dusdanig ernstig zijn dat deze op zichzelf al een (voorwaardelijke) TBS rechtvaardigen. Ook de persoon van verdachte en zijn strafblad geven daar op dit moment geen aanleiding toe. Verdachte is nog jong, in ontwikkeling en is tijdens zijn voorlopige hechtenis tot de conclusie gekomen dat hij hulp moet accepteren. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij bereid is om mee te werken aan de noodzakelijk geachte behandelingen, ongeacht de inhoud daarvan. Dit alles maakt dat de rechtbank TBS met voorwaarden geen passende of noodzakelijke maatregel is.
8.3.4
Gevangenisstraf
De rechtbank acht gelet op de ernst van het bewezenverklaarde een forse gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal een groot deel daarvan voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijk deel dient als stok achter de deur om zo het recidiverisico te beperken en maakt de noodzakelijke behandeling en begeleiding van verdachte mogelijk. Voorts acht de rechtbank het van belang dat verdachte na een lange voorlopige hechtenis zo snel mogelijk zijn leven kan oppakken, met zijn behandelingen kan starten en aanwezig kan zijn bij de intakegesprekken voor een nieuwe opleiding. De rechtbank wijkt daarom af van de eis van de officier van justitie en zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Het geadviseerde contact- en locatieverbod zal niet als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, maar in de vorm van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (zie hierna onder 7.3.4).
7.3.4
Contact- en locatieverbod
Ten aanzien van het contact- en locatieverbod wijkt de rechtbank af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank het van belang acht dat er bij een eventuele overtreding van dit contact- en locatieverbod direct kan worden ingegrepen, gelet op het hoge risico op recidive De rechtbank zal daarom ten aanzien van het onder feit 1, 2 en 3 bewezen verklaarde, op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, bevelen dat verdachte:
  • zich niet ophoudt op de [adres] , en de [adres] te [woonplaats] , of binnen een straal van 500 meter daaromheen;
  • zich onthoudt van contact met [slachtoffer 1] , zowel direct, indirect alsook wanneer deze persoon zelf contact zoekt;
  • zich onthoudt van contact met [slachtoffer 2] , zowel direct, indirect alsook wanneer deze persoon zelf contact zoekt.
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 2 jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal per overtreding vervangende hechtenis voor de duur van 1 week hechtenis worden opgelegd met een maximum van 6 maanden.
7.3.5
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich opnieuw schuldig gemaakt aan bedreiging en belaging van aangeefster en bedreiging van haar broer. De psychiater, psycholoog en reclassering schatten de kans op recidive hoog in. Uit de rapporten blijkt dat verdachte moeite heeft met zijn impuls-, emotie- en agressieregulatie. Behandelingen om deze risico’s in te perken zijn nog niet gestart.
Al met al vindt de rechtbank dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen dan wel zich belastend gedraagt richting aangeefster dan wel haar broer. Daarom beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden en de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
Standpunt van de advocaat
De raadsman voert aan dat verdachte al bijna 9 maanden in voorlopige hechtenis zit en het van groot belang is dat verdachte aanwezig kan zijn bij de intake bij het ROC begin februari 2021. De raadsman verzoekt de rechtbank de toewijzing van de vordering zo in te richten dat verdachte vrijkomt voordat hij zijn intake bij het ROC heeft en het resterende deel daarvan om te zetten naar een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de op 8 juni 2020 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 16/659772-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 26 november 2019, waarbij verdachte onder andere is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 220 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals blijkt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Dat geeft aanleiding om de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel te gelasten. Zoals eerder onder rubriek 8.3.4 is uiteengezet acht de rechtbank het van belang dat verdachte zo snel mogelijk zijn leven kan herpakken. De rechtbank gelast derhalve de tenuitvoerlegging van de 59 dagen gevangenisstraf, maar bepaalt dat deze wordt omgezet in het verrichten van een taakstraf voor de duur van 157 uren, te vervangen door 59 hechtenis voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals die artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf
  • stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
  • als voorwaarden gelden dat veroordeelde:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
o zich gedurende de proeftijd meldt bij het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres Zeehaenkade 30, 3526 LC te Utrecht, en zich houdt aan de aanwijzingen van die instelling zo lang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht om het reclasseringstoezicht uit te oefenen.
o meewerkt aan een time-out in een FPA, Forensisch Psychiatrisch Kliniek (FPK) of Centrum (FPC), of soortgelijke instelling, zulks te bepalen door de reclassering. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid om deze termijn 1 maal te verlengen met 7 weken;
o niet zonder toestemming van het Openbaar Ministerie naar het buitenland (inclusief de Nederlandse Antillen) gaat;
o zich gedurende de proeftijd laat behandelen voor onder meer zijn psychische problematiek en voor agressieregulatie, door een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
o verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, zulks te bepalen door de reclassering, indien en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
o meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt dat veroordeelde moet meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaren;
- beveelt dat verdachte gedurende deze 2 jaren:
o zich niet ophoudt op de [adres] , en de [adres] te [woonplaats] , of binnen een straal van 500 meter daaromheen;
o zich onthoudt van contact met [slachtoffer 1] , zowel direct, indirect alsook wanneer deze persoon zelf contact zoekt;
o zich onthoudt van contact met [slachtoffer 2] , zowel direct, indirect alsook wanneer deze persoon zelf contact zoekt;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval verdachte niet aan de maatregel voldoet. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf en de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
  • wijst de vordering toe;
  • gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige kamer van deze rechtbank bij vonnis van 26 november 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 59 dagen;
  • zet deze voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om in een taakstraf voor de duur van 157 uren;
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 59 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mrs. H.F. Koenis en R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Steijns griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 januari 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode 7 februari 2020 t/m 1 mei 2020 te Utrecht, althans in Nederland, [slachtoffer 1] een of meerdere malen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] (middels een of meerdere (digitale) berichten en/of voiceberichten) o.a. de woorden "Ik knal je dood, Kankerhoer", "Ik sla je total los, ik ben bereid om lang te zitten voor je, ik zorg er wel voor dat je er niet meer bent", "Als ik je zie snijd ik je open, kankerhoer", "Ik schiet je dood" en/of "Kankerhoer, ik schiet je kapot" althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking toe te voegen
en/of een foto van zichzelf te sturen met een vuurwapen (welke gericht was op de camera);
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2. hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 7 februari 2020 t/m 1 mei 2020 te Utrecht, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door een of meerdere (digitale) berichten en/of voiceberichten naar die [slachtoffer 1] te sturen waarin verdachte o.a. dreigt haar neer te schieten, haar op te zoeken, haar adres weet of daar achterkomt en/of beledigende berichten te sturen, met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3. hij op een of meerdere momenten in of omstreeks 1 september 2019 t/m 1 mei 2020 te Utrecht, althans in Nederland,
[slachtoffer 2]heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] (middels een of meerdere (digitale) berichten en/of voiceberichten) o.a. de woorden "Als ik jou zie, laat ik jou voorgoed een rolstoel ingaan" althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking toe te voegen.
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )