In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet, welke door verweerder op 17 juli 2020 buiten behandeling werd gesteld. Daarnaast werd op 19 augustus 2020 een voorschot van € 1.142,50 teruggevorderd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 14 september 2020, dat later werd herzien door een nieuw besluit op 21 december 2020, waarin bijstand werd toegekend voor een bepaalde periode.
Tijdens de zitting op 29 maart 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven om gronden in te dienen tegen het herziende besluit. Eiseres heeft op 12 april 2021 haar beroepsgronden ingediend, waarop verweerder op 20 april 2021 heeft gereageerd. De rechtbank heeft op 6 mei 2021 besloten geen nader onderzoek ter zitting nodig te achten en heeft het onderzoek op 25 mei 2021 gesloten.
De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk was, omdat het tweede besluit in de plaats was getreden. Eiseres had geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het eerste besluit. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres geen procesbelang had bij een beoordeling van het tweede besluit, omdat de vermogensvaststelling door verweerder correct was. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,- en het griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.