ECLI:NL:RBMNE:2021:2361

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/3768
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake bijstandsaanvraag en vermogensvaststelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet, welke door verweerder op 17 juli 2020 buiten behandeling werd gesteld. Daarnaast werd op 19 augustus 2020 een voorschot van € 1.142,50 teruggevorderd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 14 september 2020, dat later werd herzien door een nieuw besluit op 21 december 2020, waarin bijstand werd toegekend voor een bepaalde periode.

Tijdens de zitting op 29 maart 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven om gronden in te dienen tegen het herziende besluit. Eiseres heeft op 12 april 2021 haar beroepsgronden ingediend, waarop verweerder op 20 april 2021 heeft gereageerd. De rechtbank heeft op 6 mei 2021 besloten geen nader onderzoek ter zitting nodig te achten en heeft het onderzoek op 25 mei 2021 gesloten.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk was, omdat het tweede besluit in de plaats was getreden. Eiseres had geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het eerste besluit. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres geen procesbelang had bij een beoordeling van het tweede besluit, omdat de vermogensvaststelling door verweerder correct was. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,- en het griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3768

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: J.M. van Holt ).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 19 augustus 2020 (primair besluit II) heeft verweerder het in de periode van
1 mei 2020 tot en met 30 juni 2020 aan eiseres verleende voorschot ter hoogte van
€ 1.142,50 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 14 september 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 21 december 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het besluit van
14 september 2020 herzien en vervangen door het bestreden besluit II. Bij bestreden besluit II heeft verweerder aan eiseres met ingang van 24 maart 2020 tot 9 september 2020 bijstand toegekend naar de norm van een kostendeler (4 personen) van € 601,32 per maand. Verder heeft verweerder bepaald dat het ontvangen voorschot van € 1142,50 wordt verrekend met de toe te kennen bijstand.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skypeverbinding plaatsgevonden op 29 maart 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en eiseres in de gelegenheid gesteld om gronden in te dienen tegen bestreden besluit II.
Eiseres heeft op 12 april 2021 beroepsgronden ingediend. Bij brief van 20 april 2021 heeft verweerder hierop gereageerd.
Bij brief van 6 mei 2021 heeft de rechtbank partijen bericht geen nader onderzoek ter zitting nodig te achten en partijen in de gelegenheid gesteld om, indien zij het hiermee niet eens zijn, hierop binnen twee weken te reageren. Partijen hebben niet binnen de gegeven termijn gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 25 mei 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Naar aanleiding van het beroepschrift heeft verweerder in bestreden besluit II aanleiding gezien om de aanvraag van eiseres alsnog inhoudelijk te beoordelen.
2. Het bestreden besluit II is in de plaats getreden van het bestreden besluit I. Het beroep van eiseres heeft op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Gesteld noch gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. Voor zover het beroep gericht is tegen het bestreden besluit I verklaart de rechtbank dat beroep dan ook niet-ontvankelijk.
Procesbelang bij beoordeling van bestreden besluit II?
3. Eiseres voert aan dat verweerder haar vermogen onjuist heeft vastgesteld en dat zij daarom procesbelang heeft bij een beoordeling van bestreden besluit II. Als zij niet tegen de onjuiste vermogensvaststelling opkomt, dan kan verweerder dit in de toekomst – bijvoorbeeld bij het verkrijgen van een erfenis – aan haar tegenwerpen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het vermogen op basis van de door eiseres bij haar bijstandsaanvraag opgegeven schulden en bezittingen juist is vastgesteld. De aanspraak op een erfdeel ontstaat pas op het moment van het overlijden van de erflater. Die situatie doet zich thans niet voor, zodat daarmee bij de vermogensvaststelling ook geen rekening kan worden gehouden.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan een belanghebbende, die geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vermogensvaststelling in het toekenningsbesluit, op een later tijdstip bezwaar of beroep instellen als het college het vermogen anders vaststelt of het vastgestelde vermogen handhaaft. Belanghebbende mag dan niet worden tegengeworpen niet eerder tegen de vermogensvaststelling te zijn opgekomen. [1]
6. Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiseres geen belang heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen bestreden besluit II. De rechtbank verklaart het beroep tegen bestreden besluit II daarom niet-ontvankelijk.
Proceskosten
7. Aangezien verweerder het bestreden besluit I naar aanleiding van het door eiseres ingestelde beroep heeft gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 534
,-(1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt € 534,- en wegingsfactor 1) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Verweerder dient verder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit I, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl
- de griffier is verhinderd

de uitspraak te ondertekenen -

griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3154).