In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, die in het bezit was van een geldige invalidenparkeerkaart, had op 7 augustus 2020 zijn auto geparkeerd zonder deze kaart zichtbaar achter de voorruit te plaatsen. De gemeente Almere had daarop een naheffingsaanslag van € 66,40 opgelegd, bestaande uit € 1,90 parkeerbelasting en € 64,50 naheffing. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 3 november 2020.
Tijdens de zitting, die via een Skypeverbinding plaatsvond, heeft eiser zijn situatie toegelicht. Hij gaf aan dat hij vergeten was zijn invalidenparkeerkaart mee te nemen en verzocht om de naheffingsaanslag kwijt te schelden uit redelijkheid en billijkheid, gezien zijn leeftijd van 66 jaar en zijn zorgen over zijn financiële situatie na zijn pensioen. De rechtbank overwoog dat, hoewel eiser beschikte over een geldige invalidenparkeerkaart, hij niet voldeed aan de voorwaarden omdat hij deze niet zichtbaar had geplaatst. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de naheffingsaanslag terecht had opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door rechter mr. C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van griffier mr. L.Y. Wong, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.