ECLI:NL:RBMNE:2021:2343

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
522416 / HA RK 21-117
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoningsverzoek van een rechter in een bewind- en mentorschapszaak

Op 1 juni 2021 heeft de verschoningskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het verzoek tot verschoning van mr. P.J. Neijt, kantonrechter. Dit verzoek werd ingediend in het kader van een hoofdzaak waarin de heer [A] een klacht had ingediend tegen mevrouw [B], de bewindvoerder en mentor van mevrouw [C]. De klacht en het verzoek tot ontslag van de mentor zouden op 4 juni 2021 ter zitting worden behandeld. De verschoningskamer ontving het verzoek op 27 mei 2021, maar er vond geen mondelinge behandeling plaats. De beslissing op het verzoek werd per e-mail aan de betrokkenen meegedeeld en schriftelijk vastgelegd op 3 juni 2021.

Verzoeker, mr. P.J. Neijt, voerde twee redenen aan voor zijn verzoek tot verschoning. Ten eerste had hij eerder een zaak behandeld waarin de heer [A] en mevrouw [C] betrokken waren, wat volgens hem leidde tot een gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan partijdigheid. Ten tweede had hij zich een waardeoordeel gevormd over het handelen van de heer [A], wat ook van belang was in de hoofdzaak. De verschoningskamer oordeelde dat de eerste reden onvoldoende was om aan te nemen dat er een gebrek aan onpartijdigheid zou zijn. Echter, de tweede reden, waarbij verzoeker aangaf al een waardeoordeel te hebben, was voldoende om te concluderen dat het verzoek gegrond was.

De verschoningskamer verklaarde het verzoek tot verschoning gegrond en droeg de griffier op deze beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen en de president van de rechtbank. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken op 1 juni 2021, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
VERSCHONINGSKAMER
Zaaknummer/rekestnummer: 522416 / HA RK 21-117
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van verschoningszaken van 1 juni 2021
op het verzoek in de zin van artikel 40 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
Mr. P.J. Neijt,
kantonrechter,
(verder te noemen: verzoeker)

1.De procedure

1.1.
De verschoningskamer heeft op 27 mei 2021 het verzoek tot verschoning van verzoeker ontvangen. Dit verzoek is ingediend in de zaak met het zaaknummer 9136659 UT21-5596 (hierna: de hoofdzaak). In deze zaak heeft de heer [A] een klacht ingediend tegen mevrouw [B] , de bewindvoerder en mentor van mevrouw [C] . Ook heeft hij gevraagd om mevrouw [B] te laten vervangen door een andere mentor. Verzoeker heeft deze zaak onder zich in het kader van de toezichthoudende taak van de kantonrechter in zaken van bewind en mentorschappen. De klacht en het verzoek tot ontslag van de mentor zullen ter zitting van 4 juni 2021 behandeld worden.
1.2.
Er heeft geen mondelinge behandeling van het verzoek tot verschoning plaatsgevonden.
1.3.
Op 1 juni 2021 heeft de wrakingskamer op het verschoningsverzoek beslist. Deze beslissing is per e-mail aan alle betrokkenen meegedeeld. Het onderstaande vormt de in die e-mail toegezegde nadere schriftelijke uitwerking daarvan en is op 3 juni 2021 vastgesteld.

2.Het verschoningsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft twee redenen ten grondslag gelegd aan zijn verschoningsverzoek. Allereerst omdat verzoeker eerder een zaak heeft behandeld waarbij de heer [A] en mevrouw [C] betrokken waren. Sinds 17 maart 2020 is het vermogen van mevrouw [C] onder bewind gesteld en is mevrouw [B] aangesteld als mentor. In deze eerdere zaak is door/namens mevrouw [C] verzocht om opheffing van het bewind en het mentorschap. Deze zaak is op de zitting van 2 december 2020 behandeld. Het verzoek is toen afgewezen. Naar aanleiding van de behandeling in die zaak heeft de heer [A] een klacht ingediend tegen verzoeker. Verzoeker denkt daarom dat bij de heer [A] de gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan partijdigheid is ontstaan in de hoofdzaak. Als tweede grond heeft verzoeker aangevoerd dat hij naar aanleiding van die behandeling in de andere zaak zich een waardeoordeel heeft gevormd over het handelen van de heer [A] . Dit handelen is volgens verzoeker ook van betekenis in de hoofdzaak. Op grond hiervan heeft verzoeker verzocht zich te mogen verschonen van de behandeling van de hoofdzaak.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 40 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, kan verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv. Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Verschoning is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Voorop dient te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees dat daarvan sprake is objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Van de schijn van partijdigheid kan, geheel los van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in dat specifieke geval aan onpartijdigheid ontbreekt. In dat geval dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden. Rechtzoekenden moeten immers vertrouwen kunnen stellen in het rechterlijk apparaat. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn van partijdigheid of vooringenomenheid.
3.4.
Wat betreft de eerste reden die verzoeker heeft aangevoerd is de verschoningskamer van oordeel dat hieruit onvoldoende blijkt dat de gerechtvaardigde vrees zou kunnen bestaan dat het de rechter bij de behandeling van de zaak aan partijdigheid zou ontbreken. Het enkele feit dat een partij in een andere rechtszaak een klacht heeft ingediend tegen verzoeker kan gemeten naar objectieve maatstaven niet worden aangemerkt als omstandigheden zoals bedoeld in 3.3 van deze beslissing.
3.5.
Dit is anders voor de tweede reden die verzoeker heeft aangevoerd. Verzoeker zegt dat hij zich naar aanleiding van de behandeling in de andere zaak (verzoek opheffing van bewind en mentorschap) een waardeoordeel heeft gevormd over het handelen van de heer [A] in diens relatie tot mevrouw [C] . In de hoofdzaak staat de klacht en het verzoek om een andere mentor van de heer [A] centraal. Het feit dat verzoeker te kennen heeft gegeven dat hij al een waardeoordeel heeft over het handelen van de heer [A] is daarom al voldoende om aan te nemen dat het de verzoeker aan onpartijdigheid zal ontbreken. Het verzoek zal daarom gegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De verschoningskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot verschoning gegrond;
4.2.
draagt de griffier van de verschoningskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, betrokken partijen in de hoofdprocedure, alsmede aan de voorzitter van het team toezicht waarvan verzoeker deel uitmaakt en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. H.A. Brouwer en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, als leden van de verschoningskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open