Overwegingen
1.De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt (artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt. In dit geval is het besluit bekendgemaakt op 28 februari 2019. Het bezwaarschrift had dus uiterlijk op 11 april 2019 door verweerder ontvangen moeten zijn.
3. Binnen de bezwaartermijn, op 10 april 2019, heeft [bedrijf 2] per aangetekende post een pakket van 4650 gram naar verweerder toegestuurd. Het pakket bevatte een begeleidende brief, meerdere losse bezwaarschriften en een overzichtslijst van nieuwe en reeds lopende bezwaren die door [bedrijf 2] bij verweerder zijn ingediend. Verweerder heeft de losse bezwaarschriften ingeboekt en in behandeling genomen. Verweerder heeft geen los bezwaarschrift namens eiseres in het pakket aangetroffen.
4. Volgens [bedrijf 2] had verweerder de begeleidende brief met bijgevoegde overzichtslijst moeten aanmerken als (tijdig) bezwaarschrift namens eiseres tegen de beschikking van
28 februari 2019.
5. In zijn verweerschrift stelt verweerder dat het kan zijn dat één of meerdere bezwaarschriften per abuis niet in de envelop zijn gestopt en dus ook niet daadwerkelijk zijn verzonden en ontvangen. Volgens verweerder schiet het overgelegde verzendbewijs tekort. Verweerder vindt het de verantwoordelijkheid van eiseres om zeker te weten dat het bezwaarschrift bijgevoegd is in de envelop. Daarnaast staan op de overzichtslijst bezwaarschriften die onmogelijk in de envelop konden zitten. Verweerder geeft als voorbeeld zaken waarvan het bezwaar al is afgehandeld. Daarom, zo stelt verweerder, moet er niet uitgegaan worden van een door de ontvanger te controleren overzichtslijst, maar van ieder afzonderlijk daadwerkelijk ontvangen, op datum van binnenkomst afgestempeld, bezwaarschrift.
6. De rechtbank volgt [bedrijf 2] hierin en overweegt daartoe als volgt. Voor de beantwoording van de vraag of een geschrift is aan te merken als een bezwaarschrift zijn niet de ontvankelijkheidsvereisten, maar de bewoordingen en strekking van het geschrift bepalend. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de vorm en inhoud van de begeleidende brief in combinatie met de bijgevoegde overzichtslijst onmiskenbaar dat [bedrijf 2] daarmee beoogd heeft om namens eiseres bezwaar te maken tegen de beschikking van 28 februari 2019. In de begeleidende brief staat immers: : “
Bijgaand treft u de bezwaarschriften aan die wij namens onze cliënten bij uw gemeente indienen. Het betreft bezwaarschriften met de kenmerken, zoals genoemd in bijgaande overzichtslijst.” Op de overzichtslijst staan vervolgens achtereen de naam en het adres van eiseres, het aanslagnummer van de beschikking van 28 februari 2019 (1001900598753) en het relevante belastingjaar 2019, vermeld.
7. Dat de overzichtslijst voor onduidelijkheid zorgt bij verweerder omdat daarin ook de reeds lopende bezwaarprocedures staan vermeld die [bedrijf 2] bij verweerder aanhangig heeft gemaakt, vindt de rechtbank begrijpelijk. Dat betekent echter nog niet dat geen sprake meer zou zijn van een bezwaarschrift. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1638, volgt dat verweerder in dat geval vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid verplicht is om uitsluitsel te verkrijgen bij de indiener over de aard van het binnengekomen stuk. Verweerder heeft dat in dit geval ten onrechte niet gedaan. 8. Gelet op het voorgaande is het bezwaarschrift op 10 april 2019 dus tijdig ingediend. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen. Verweerder moet, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaarschrift van eiseres beslissen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken die begint nadat de termijn om verzet in te stellen ongebruikt is verstreken of, als verzet wordt ingesteld, nadat op het verzet is beslist.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dit betekent niet meteen dat eiseres inhoudelijk ook gelijk krijgt. Verweerder moet daarover nu gaan beslissen.
10. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag van €534,-, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres betalen.