In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 19 mei 2021, staat het verzoek van de verzoeker centraal om vergoeding van zijn proceskosten. De verzoeker had eerder een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op 5 maart 2019 afgewezen. Hiertegen ging de verzoeker in beroep. Op 23 oktober 2020 heeft verweerder echter besloten dat het bezwaar van verzoeker gegrond was en heeft de eerdere beslissing herzien. Hierdoor trok verzoeker zijn beroep in en vroeg hij om vergoeding van de gemaakte proceskosten.
De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan bepalen dat de proceskosten door verweerder vergoed moeten worden. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker vast op € 1.068,-, gebaseerd op de punten voor het indienen van het beroepschrift en de aanwezigheid bij de zitting, met een waarde per punt van € 534,-.
Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoeker betalen, zoals bepaald in artikel 8:41 Awb. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van het vastgestelde bedrag aan proceskosten aan verzoeker. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending van de uitspraak.