In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die in beroep was gegaan tegen de beslissing van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, om hem geen Wajong-uitkering toe te kennen. Verweerder had op 19 december 2019 beslist dat verzoeker geen recht had op deze uitkering. Na een beroepsprocedure heeft verweerder op 12 februari 2021 besloten om het bezwaar van verzoeker gegrond te verklaren, waardoor verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en om vergoeding van zijn proceskosten heeft verzocht.
De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. Dit is vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 534,- voor de rechtsbijstand en € 3.243,77 voor de kosten van een deskundige, wat het totaal op € 3.777,77 brengt.
Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoeker betalen, zoals bepaald in artikel 8:41 Awb. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.