In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2021, gaat het om een verzoek van de verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. V.R. Dekker, had eerder beroep aangetekend tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) omdat deze niet tijdig had beslist op zijn verzoek om correctie van zijn WIA-uitkering. Verweerder heeft uiteindelijk op 15 januari 2021 alsnog een beslissing genomen, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en om proceskostenvergoeding heeft verzocht.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van verzoeker om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 267,-, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn.
Daarnaast is bepaald dat verweerder ook het griffierecht aan verzoeker moet betalen, conform artikel 8:41 Awb. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 267,- aan proceskosten aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.