ECLI:NL:RBMNE:2021:2331

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
UTR 21/1100
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door bestuursorgaan

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 29 april 2021, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, maar verweerder heeft niet tijdig beslist op dit bezwaar. Eiser heeft zijn bezwaarschrift op 12 oktober 2020 ingediend, en volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had verweerder binnen zes weken moeten beslissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 16 februari 2021 is verstreken zonder dat verweerder een beslissing heeft genomen. Eiser heeft verweerder op 18 februari 2021 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, het een dwangsom moet betalen. In dit geval is de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. De rechtbank verplicht verweerder om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom van € 100,- per dag op voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden, vastgesteld op € 267,-, en het griffierecht terugbetalen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 12 oktober 2020. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, of, als er een zogenaamde bezwaaradviescommissie is ingesteld, binnen twaalf weken, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken. Deze termijn wordt opgeschort gedurende de tijd die eiser nodig heeft om zijn bezwaar compleet te maken. Verweerder kan de beslistermijn vervolgens nog eenmaal met zes weken verlengen. Verdere verlenging van de beslistermijn is slechts mogelijk als eiser hiermee instemt. Dit staat in de artikelen 7:10 en 7:13 van de Awb.
4. De rechtbank heeft verweerder bij brief van 17 maart 2021 verzocht om binnen twee weken de stukken in te dienen en een reactie te geven op het beroep van eiser. Verweerder heeft niet binnen deze termijn gereageerd. De rechtbank heeft als gevolg daarvan niet kunnen vaststellen op welke datum verweerder het bezwaarschrift heeft ontvangen, of er een bezwaaradviescommissie is ingesteld, of de beslistermijn is verlengd en, zo ja, tot wanneer. Nu eiser onweersproken heeft gesteld dat hij zijn bezwaar op 12 oktober 2020 heeft ingediend, gaat de rechtbank er van uit dat het bezwaar op 13 oktober 2020 door verweerder is ontvangen. Zelfs als er van uit wordt gegaan dat er een bezwaaradviescommissie was en dat verweerder de beslistermijn met zes weken heeft verlengd, is de beslistermijn al op
16 februari 2021 is verstreken.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum nog steeds niet had beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 18 februari 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
8. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). De dwangsom die in dit geval verschuldigd is bedraagt € 1.442,-.
9. Omdat verweerder nog geen beslissing op bezwaar heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
11. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op €1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.