Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Partijen zijn het met elkaar eens en ook de rechtbank stelt vast dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvraag voor een omgevingsvergunning. De aanvraag is op
19 juni 2020 ingediend en ontvangen, dus verweerder had op grond van
artikel 3:18, eerste lid, van de Awb uiterlijk op 18 december 2019 op de aanvraag moeten beslissen. Dat is niet gebeurd en verweerder heeft ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser verweerder op 22 december 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
5. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom in de dwangsombeschikking van
19 februari 2021 juist vastgesteld op € 1.442,-.
6. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb staat dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit bekend moet maken. Verweerder heeft gevraagd om een langere termijn, omdat het verzoek nog zes weken ter inzage moet worden gelegd en voor een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad moet worden voorgelegd, voordat verweerder een besluit kan nemen. Naar verwachting kan dit proces in september of
oktober 2021 worden afgerond, aldus verweerder.
7. Omdat verweerder de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet volgen en hierbij is gehouden aan bepaalde termijnen, bijvoorbeeld de termijn voor ter inzagelegging van het ontwerpbesluit, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder een langere termijn dan twee weken te geven voor het alsnog nemen van een besluit. De rechtbank vindt de termijn die verweerder voorstelt echter te lang. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen twaalf weken na het verzenden van deze uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag en dit bekend moet maken.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
10. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.