ECLI:NL:RBMNE:2021:2329

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
UTR 21/309
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag omgevingsvergunning

Op 17 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 19 juni 2020 is ingediend en dat verweerder op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uiterlijk op 18 december 2019 had moeten beslissen. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen en eiser heeft verweerder op 22 december 2020 in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelt dat verweerder in gebreke is gebleven en dat eiser recht heeft op een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden, vastgesteld op € 267,-. De rechtbank heeft verweerder opgedragen binnen twaalf weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag omgevingsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R. Visser),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Partijen zijn het met elkaar eens en ook de rechtbank stelt vast dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvraag voor een omgevingsvergunning. De aanvraag is op
19 juni 2020 ingediend en ontvangen, dus verweerder had op grond van
artikel 3:18, eerste lid, van de Awb uiterlijk op 18 december 2019 op de aanvraag moeten beslissen. Dat is niet gebeurd en verweerder heeft ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser verweerder op 22 december 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
5. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom in de dwangsombeschikking van
19 februari 2021 juist vastgesteld op € 1.442,-.
6. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb staat dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit bekend moet maken. Verweerder heeft gevraagd om een langere termijn, omdat het verzoek nog zes weken ter inzage moet worden gelegd en voor een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad moet worden voorgelegd, voordat verweerder een besluit kan nemen. Naar verwachting kan dit proces in september of
oktober 2021 worden afgerond, aldus verweerder.
7. Omdat verweerder de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet volgen en hierbij is gehouden aan bepaalde termijnen, bijvoorbeeld de termijn voor ter inzagelegging van het ontwerpbesluit, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder een langere termijn dan twee weken te geven voor het alsnog nemen van een besluit. De rechtbank vindt de termijn die verweerder voorstelt echter te lang. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen twaalf weken na het verzenden van deze uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag en dit bekend moet maken.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
10. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder
moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.