In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht behandeld. Eiseres had haar beroepschrift te laat ingediend, waardoor de rechtbank niet in staat was om de zaak inhoudelijk te behandelen. De rechtbank legt uit dat een beroep binnen zes weken na bekendmaking van het besluit moet worden ingediend, conform de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval was het besluit bekendgemaakt op 18 januari 2021, en het beroepschrift had uiterlijk op 1 maart 2021 ontvangen moeten zijn. Echter, de rechtbank ontving het beroepschrift pas op 5 maart 2021, wat te laat was.
Eiseres voerde aan dat zij het beroepschrift te laat had ingediend omdat zij nog een brondocument van verweerder moest opvragen. Dit document was pas na herhaaldelijk contact ontvangen. Daarnaast verwees eiseres naar de coronasituatie, die volgens haar invloed had op de termijn. De rechtbank oordeelt echter dat dit geen geldige reden is voor de te late indiening. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres om tijdig beroep in te dienen, en zij had pro forma beroep kunnen instellen om de termijn veilig te stellen. De rechtbank benadrukt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift een fatale termijn van openbare orde is, wat betekent dat deze niet kan worden gewijzigd.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk op basis van artikel 8:54 Awb. Er is geen sprake van een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.