ECLI:NL:RBMNE:2021:2313

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
20_1190
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake Ziektewetuitkering en ontslagname onder psychische druk

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van haar Ziektewetuitkering. Eiseres, die tot 1 september 2019 als medewerkster in de catering werkte, had zich op 1 augustus 2019 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Op 19 augustus 2019 diende zij haar ontslag in, maar later trok zij dit ontslag in, stellende dat zij onder druk stond en niet in staat was om de gevolgen van haar beslissing te overzien. Het Uwv besloot echter dat eiseres per 31 augustus 2019 geen recht meer had op een Ziektewetuitkering, omdat zij haar ontslag had ingediend.

Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar ontslag geen rechtskracht had vanwege haar psychische toestand op het moment van ontslagname. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had beoordeeld of de benadelingshandeling in overwegende mate aan eiseres kon worden verweten. De rechtbank stelde vast dat eiseres ziek was op het moment van ontslagname, maar dat dit niet automatisch betekende dat zij niet in staat was om de consequenties van haar ontslag te overzien. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het de psychische toestand van eiseres beter in overweging moest nemen.

De rechtbank oordeelde verder dat het Uwv de zorgplicht had om eiseres te adviseren over de gevolgen van haar ontslag en dat het niet voldoende had onderzocht of de benadelingshandeling in overwegende mate aan eiseres kon worden verweten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1190

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Andel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.A.M. Delfgaauw ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] ,
arts-gemachtigde R. van Gelder .

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat eiseres per 31 augustus 2019 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer krijgt omdat eiseres heeft aangegeven niet langer gebruik te willen maken van deze uitkering.
Bij besluit van 13 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de door de werkgever ingeschakelde arts-gemachtigde R. van Gelder .
Het onderzoek op de zitting heeft op 18 februari 2021 plaatsgevonden via een
Skype-verbinding. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is, zonder bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiseres heeft tot 1 september 2019 als medewerkster catering events gewerkt voor [derde belanghebbende] . Zij had sinds 10 september 2018 een contract voor onbepaalde tijd. Zij heeft zich na een overplaatsing naar een andere locatie op
1 augustus 2019 ziek gemeld in verband met psychische klachten. Op 15 augustus 2019 heeft eiseres een gesprek met haar manager [A] gevoerd waarin zij heeft aangegeven haar arbeidscontract op te willen zeggen. Zij heeft haar ontslag op 19 augustus 2019 in een e-mailbericht aan [A] bevestigd. [A] heeft eiseres op 21 augustus 2019 in reactie op dit e-mailbericht voorgesteld om tot 30 augustus 2019 vakantie-uren en ADV te schrijven zodat ze niet meer aan het werk hoefde. Hij heeft haar er op gewezen dat ze geen aanspraak op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) kan maken omdat ze zelf de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en haar gevraagd of ze hiermee akkoord is. In een e-mailbericht van 22 augustus 2019 heeft eiseres hierop gereageerd dat de e-mail duidelijk is en dat ze ermee akkoord gaat. Op 11 september 2019 heeft eiseres een e-mailbericht aan [A] gestuurd dat ze haar ontslag wil intrekken. Ze schrijft dat ze zich op het moment van het nemen van het ontslag in een zodanige gemoedstoestand bevond waarin ze niet redelijk kon nadenken en dat ze zich onder druk gezet voelde. [A] heeft daarop gereageerd dat dat helaas niet mogelijk is. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit en het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres per
31 augustus 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering vanwege haar ontslagname. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een medische rapportage.
Beroepsgronden
3. Eiseres voert aan dat haar ontslagname geen rechtskracht heeft omdat zij op het moment dat zij ontslag nam niet in staat was om de consequenties hiervan te overzien. Daarnaast voert zij aan dat haar werkgever haar onvoldoende heeft gewezen op de consequenties van haar ontslag en niet heeft voldaan aan de onderzoeksplicht die in dergelijke situaties op de werkgever rust. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de psychische toestand van eiseres onvoldoende meegewogen.
Beoordelingskader
4. Artikel 45, eerste lid, onder j, van de Ziektewet (ZW) bepaalt, voor zover van belang, dat het Uwv het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend weigert indien de verzekerde door zijn doen en laten het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt een maatregel als bedoeld in het eerste lid afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. In het zesde lid van dit artikel staat dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
Artikel 2, eerste lid, van het Maatregelbesluit socialezekerheidswetten bepaalt dat de hoogte en de duur van een, op grond van de ZW, op te leggen maatregel (met dien verstande dat de hoogte van de maatregel ten minste € 25,- bedraagt) wordt vastgesteld op:
(…)
c. 25% van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15% of ten hoogste 100% van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden bij verplichtingen uit de derde categorie, bedoeld in de artikelen 5 en 6 van dit besluit;
d. een blijvend gehele weigering van de uitkering bij verplichtingen uit de vierde categorie, bedoeld in artikel 7, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval onderdeel c van toepassing is;
(…).
Op grond van artikel 7 van dit besluit worden de verplichtingen op grond van de ZW ingedeeld in de vierde categorie voor zover zij betrekking hebben op:
a. het zich zodanig gedragen dat de belanghebbende door zijn doen en laten het Uitvoeringsfonds voor de overheid niet benadeelt of zou kunnen benadelen, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel j, van de ZW
1.
Beoordeling
5. Eiseres heeft zich per 1 augustus 2019 ziek gemeld. Zij heeft op 19 augustus 2019 in een
e-mailbericht aan haar manager [A] geschreven dat zij haar ontslag wil indienen omdat zij er erg doorheen zit en heel erg overspannen is door bepaalde werkomstandigheden, negatieve communicatie en werkdruk. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat eiseres ziek was op het moment dat zij ontslag nam.
6. Uit artikel 45 van de ZW volgt dat het Uwv in beginsel is gehouden om een maatregel op te leggen indien een verzekerde een benadelingsbehandeling verricht. Er is sprake van een benadelingshandeling als een zieke werknemer zijn recht op loondoorbetaling prijsgeeft en daardoor de loondoorbetalingslast afwentelt op het Uitvoeringsfonds voor de overheid. Eiseres heeft haar recht op doorbetaling van loon tijdens ziekte prijsgegeven door tijdens ziekte ontslag te nemen. De ZW-uitkering wordt dan gefinancierd uit het Uitvoeringsfonds voor de overheid, ondanks het feit dat de (ex-)werkgever van eiseres eigenrisicodrager is. Er is dan dus sprake van een benadelingshandeling.
7. Zoals hiervoor overwogen dient van het opleggen van een maatregel, als gevolg van een benadelingshandeling, te worden afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat mede op basis van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende vast staat dat eiseres wist wat zij deed toen zij per e-mail ontslag nam. De verzekeringsarts heeft erop gewezen dat zij dit ook nog eens bevestigd heeft in haar e-mail als reactie op de mail van haar leidinggevende. Weliswaar was zij er – blijkens haar eigen bewoordingen in haar e-mail van 19 augustus 2019 – psychisch slecht aan toe, maar dit kan niet tot de conclusie leiden dat zij om medische redenen niet anders had kunnen handelen dan zij deed.
8. Vervolgens dient, zoals hiervoor overwogen, voor de hoogte van de op te leggen maatregel te worden beoordeeld of de benadelingshandeling in overwegende mate aan eiseres kan worden verweten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar getoetst of eiseres medisch gezien dan wel vanwege haar gemoedstoestand geheel niet in staat was om de consequenties van haar ontslagname te overzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze vraag negatief beantwoord. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had echter ook de vraag moeten beantwoorden of de benadelingshandeling in overwegende mate aan eiseres kan worden verweten. Dit heeft de verzekeringsarts nagelaten. Het onderzoek is in die zin onvolledig geweest. De rechtbank valt daarbij bovendien op, dat de verzekeringsarts een aantal feiten en omstandigheden niet meeweegt in haar medische beoordeling en een aantal zaken onjuist weergeeft. In de rapportage wordt gesteld dat eiseres haar arbeidscontract op 15 augustus 2019 (mondeling) zou hebben opgezegd. De e-mail van eiseres van 19 augustus 2019 wordt niet genoemd of meegewogen. Daarin heeft eiseres echter gesteld:
“Donderdag hebben wij samen gezeten, heb aangegeven dat ik mijn ontslag wil indienen omdat ik er erg doorheen zit en heel erg overspannen ben door bepaalde werkomstandigheden, negatieve communicatie, werkdruk ben ik erg overspannen geraakt. Heb er heel lang over na moeten denken maar hierbij wil ik mijn ontslag indienen. Je had een aantal dagen in gedachten om nog te komen werken wat mij niet goed zal doen en waardoor ik mezelf nog meer in de vingers zal snijden. Helaas kan ik de aankomende weken niet komen werken zoals ik jou donderdag vertelde zit ik er erg doorheen en ben ik te overspannen en ziek om de laatste weken te komen werken”
De verkeringsarts stelt in de rapportage dat uit een e-mailbericht van eiseres van 11 september 2019 geen psychisch lijden blijkt en dat de psychische situatie van belanghebbende in december 2019 niet eenvoudigweg kan worden geëxtrapoleerd naar de situatie van augustus 2019. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts niet had kunnen volstaan met die constatering en onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar – en gewicht heeft gegeven aan – de psychische toestand van eiseres ten tijde van het nemen van ontslag. Daar komt nog bij, dat op de werkgever in een dergelijke situatie een bepaalde zorgplicht rust. Eiseres was ziek gemeld en gaf duidelijk aan dat zij zich overspannen voelde. Het had op de weg van de werkgever gelegen om haar te adviseren een termijn van beraad te nemen, zich door een bedrijfsarts te laten adviseren en/of juridisch advies in te winnen over de gevolgen van haar ontslag. Dat eiseres zich ten tijde van haar ontslagname liet bijstaan door een advocaat, zoals Uwv in het bestreden besluit lijkt te suggereren, is onjuist. Ook deze omstandigheden dient het Uwv te betrekken bij het oordeel of de benadelingshandeling in overwegende mate aan eiseres kan worden verweten.
9. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het Uwv zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Deze termijn begint nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist.
Griffierecht en proceskosten
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht en de proceskosten die zij heeft gemaakt vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.