In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 18 mei 2021, is het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. K.T. Ghaffari, had in beroep gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat hem per 28 oktober 2019 geen uitkering op grond van de Ziektewet meer toekende. Na een nieuw besluit van verweerder op 14 april 2021, waarin de eerdere beslissing werd herzien en de verzoeker weer recht op een ZW-uitkering werd toegekend, trok de verzoeker zijn beroep in en vroeg om vergoeding van de gemaakte proceskosten.
De rechtbank oordeelde dat het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk gegrond was. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de relevante artikelen over proceskosten in de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelde de proceskosten op € 1.068,- vast, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast wees de rechtbank erop dat verweerder verplicht was het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door rechter N.H.J.M. Veldman-Gielen, in aanwezigheid van griffier mr. J.M.T. Bouwman. De beslissing werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.