ECLI:NL:RBMNE:2021:2312

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
20_898
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van proceskostenvergoeding na intrekking van beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 18 mei 2021, is het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. K.T. Ghaffari, had in beroep gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat hem per 28 oktober 2019 geen uitkering op grond van de Ziektewet meer toekende. Na een nieuw besluit van verweerder op 14 april 2021, waarin de eerdere beslissing werd herzien en de verzoeker weer recht op een ZW-uitkering werd toegekend, trok de verzoeker zijn beroep in en vroeg om vergoeding van de gemaakte proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk gegrond was. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de relevante artikelen over proceskosten in de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelde de proceskosten op € 1.068,- vast, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast wees de rechtbank erop dat verweerder verplicht was het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door rechter N.H.J.M. Veldman-Gielen, in aanwezigheid van griffier mr. J.M.T. Bouwman. De beslissing werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder heeft in reactie op dit verzoek laten weten hier geen verweer tegen te voeren.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenvergoeding.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar van 20 januari 2020 besloten dat verzoeker per 28 oktober 2019 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer krijgt. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Op 14 april 2021 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waarin hij terugkomt op de beslissing in bezwaar en aan verzoeker per
28 oktober 2019 onveranderd recht op een ZW-uitkering toekent. Daarmee is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
4. Verzoeker heeft in de bezwaarfase geen gebruik gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De beoordeling van de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleend rechtsbijstand vast op
€ 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het aanwezig zijn bij de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 18 mei 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
de rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.