In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen een besloten vennootschap, hierna te noemen [eiseres], en een huurder, hierna te noemen [gedaagde]. [Eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard omdat zij de huurovereenkomst voor een perceel op een recreatiepark wilde ontbinden. De achtergrond van het geschil is dat [eiseres] in 2016 eigenaar is geworden van het recreatiepark, waar jarenlang gedoogd werd dat bewoners permanent woonden. De gemeente heeft inmiddels de bestemming van het park gewijzigd van 'recreatie' naar 'wonen', wat [eiseres] de mogelijkheid gaf om de percelen te splitsen in appartementsrechten en deze te verkopen aan de huurders. [Gedaagde] huurt sinds 1994 een perceel en heeft geweigerd de nieuwe huurovereenkomst te ondertekenen of het perceel te kopen. [Eiseres] heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden, maar [gedaagde] heeft het perceel niet ontruimd.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtsgeldig was, omdat de bestemmingswijziging geen onvoorziene omstandigheid was. Ook de opzegging van de huurovereenkomst bij brief van 6 mei 2019 werd afgewezen, omdat deze niet aan de wettelijke vereisten voldeed. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat [eiseres] ongelijk heeft gekregen en veroordeelt haar tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde].