In deze zaak gaat het om een deelgeschil naar aanleiding van een ongeval tussen twee fietsers, [verzoekster] en de toen 12-jarige [A], dochter van [verweerder sub 2] en [verweerder sub 3]. Het ongeval vond plaats op 28 september 2014 op het fietspad aan het Thomas á Kempisplantsoen in Utrecht. [verzoekster] fietste achter [A] en wilde haar inhalen, maar tijdens deze inhaalmanoeuvre botsten ze met elkaar, wat resulteerde in letsel voor [verzoekster]. Zij stelt dat [A] het ongeval heeft veroorzaakt door te slingeren, terwijl [A] en haar ouders de aansprakelijkheid ontkennen en stellen dat [verzoekster] tegen het achterwiel van [A] aanreed.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend waarin zij primair vraagt om te verklaren dat de verweerders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. Subsidiair vraagt zij om te verklaren dat de bewijslast voor de stelling dat [A] heeft geslingerd bij de verweerders ligt. De rechtbank oordeelt dat [verzoekster] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat [A] een onrechtmatige daad heeft gepleegd. De rechtbank wijst het primaire verzoek af, omdat de toedracht van het ongeval niet duidelijk is en er geen aanvullend bewijs is dat de verklaring van [verzoekster] ondersteunt.
Het subsidiaire verzoek wordt eveneens afgewezen, omdat er geen sprake is van een bevrijdend verweer van de verweerders. De rechtbank concludeert dat de aansprakelijkheid van [A] niet is komen vast te staan en dat de kosten van de deelgeschilprocedure worden begroot op € 2.940,00 exclusief btw, zonder dat verweerders worden veroordeeld tot betaling van deze kosten. De beschikking is gegeven door mr. A.S. Penders en bij zijn afwezigheid getekend door mr. P. Dondorp op 19 mei 2021.