Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[eiseres sub 2],
[eiseres sub 3],
[eiser sub 4],
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak vorderde de familie van een patiënt die ernstig ziek was door COVID-19, dat het ziekenhuis hen zou toestaan om de patiënt te behandelen met Ivermectine, Hydroxychloroquine en Vitamine C. Het ziekenhuis weigerde deze behandeling en stond ook niet toe dat een door de familie aangedragen arts deze behandeling in het ziekenhuis zou uitvoeren. De voorzieningenrechter heeft op 20 mei 2021 een mondeling vonnis gewezen, waarin de vorderingen van de familie zijn afgewezen. De rechter oordeelde dat de beslissing van het ziekenhuis om de door de familie gewenste behandeling niet toe te passen, niet in strijd was met goed hulpverlenerschap. De voorzieningenrechter concludeerde dat het ziekenhuis en de behandelend artsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat de familie niet kon afdwingen dat het ziekenhuis de door hen gewenste behandeling zou faciliteren. De rechter benadrukte dat de invulling van goed hulpverlenerschap primair aan de behandelend arts is en dat de rechter dit slechts marginaal kan toetsen. De familie werd ook veroordeeld in de proceskosten van het ziekenhuis, die op dat moment waren begroot op € 1.683,--. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.