ECLI:NL:RBMNE:2021:2300

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2607
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en adresonderzoek bij uitwonende studerende

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. el Ahmadi, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, vertegenwoordigd door mr. G. Naber. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar studiefinanciering, die door verweerder was ingediend op basis van een adresonderzoek. Verweerder had vastgesteld dat eiseres niet op het adres stond ingeschreven waar zij volgens de basisregistratie personen (BRP) woonde. Dit leidde tot de intrekking van haar uitwonendenbeurs en de verplichting om een te veel ontvangen bedrag van € 1.480,99 terug te betalen.

Tijdens de zitting, die via videobeeldverbinding plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van eiseres gehoord. Eiseres betwistte de bevindingen van het adresonderzoek en stelde dat het onderzoek onvolledig was. De rechtbank oordeelde echter dat de bewijslast bij verweerder lag en dat deze voldoende bewijs had geleverd dat eiseres niet op het ingeschreven adres woonde. De rechtbank concludeerde dat de rapportage van het huisbezoek, waarin werd vastgesteld dat eiseres niet thuis was aangetroffen, voldoende was om de beslissing van verweerder te onderbouwen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2607
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. el Ahmadi),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Naber).

Procesverloop

Bij besluiten van 26 november 2019 (ZPG/4376334, 0058877860, 005877897) (de primaire besluiten) heeft verweerder de hoogte van de studiefinanciering van eiseres herzien, de uitwonendenbeurs van eiseres per mei 2019 ingetrokken. Het teveel ontvangen bedrag in de periode mei – november 2019 van € 1.480,99 zal worden verrekend met de studiefinanciering van eiseres, dan wel zal door haar terugbetaald moeten worden
.
Bij besluit van 29 juni 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 augustus 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videobeeldverbinding op 17 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres heeft een uitwonendenbeurs. Zij staat in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] .
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat tijdens een controle
op 9 oktober 2019 is gebleken dat eiseres niet op het adres [adres] in [woonplaats] woont. Het verslag van de controle is vastgelegd in de Rapportage Huisbezoek van 13 oktober 2019 (de rapportage). In de rapportage staat het volgende. De inspecteurs zijn driemaal bij het huis aan de [adres] in [woonplaats] langs geweest, maar hebben eiseres niet thuis aantroffen. De inspecteurs zijn vervolgens naar het adres van de ouders van eiseres gegaan waar zij haar wel aantroffen. Er is toen een afspraak gemaakt voor een huisbezoek op het adres [adres] in [woonplaats] op 9 oktober 2019. Eiseres was toen wederom niet aanwezig. De inspecteurs hebben telefonisch contact met haar opgenomen en zij heeft tijdens de controle telefonisch meegeluisterd. Eiseres kon vragen zoals hoe lang het lopen was van de bushalte naar de woning niet beantwoorden. Tijdens het huisbezoek zijn geen tot haar persoon herleidbare spullen aangetroffen, behalve twee brieven. Eiseres had geen huissleutel in haar bezit.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat het onderzoeksrapport de conclusie dat zij niet op het adres
[adres] in [woonplaats] woont, niet kan dragen. Zij woont wel op dit adres. Het onderzoek van verweerder is onvolledig.
5. In gevolge artikel 1.1, eerste lid en aanhef en onder b, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) wordt onder een uitwonende studerende verstaan de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
6. Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 komt voor het normbedrag voor een
uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de verplichting dat hij woont op het adres waaronder hij in de BRP staat ingeschreven, en dat dat woonadres niet het adres is waaronder zijn ouders of een van hen in de BRP staan of staat ingeschreven.
7. Ingevolge artikel 7.1 van de Wsf 2000 kan een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend onder meer worden herzien wanneer te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
8. Ingevolge artikel 7.4 van de Wsf 2000 wordt indien een herzieningsbeschikking of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bedrag van een basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is betaald door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend.
9. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit een voor eiseres belastend besluit is. De bewijslast voor de stelling dat eiseres niet woont op het adres waarop zij staat ingeschreven, rust dan ook op verweerder en niet op eiseres. Verweerder moet onderzoek doen naar de feiten. Als verweerder feiten presenteert op grond waarvan het aannemelijk is dat eiseres niet woont op het adres waarop zij in de BRP stond ingeschreven, dan is het aan eiseres om met bewijs te komen dat zij wel op dit adres woont of heeft gewoond.
10. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de rapportage blijkt dat eiseres ten tijde hier van belang niet woonde op het adres [adres] in [woonplaats] , waarop zij in de BRP stond ingeschreven. Eiseres heeft in het geheel niet onderbouwd waarom de rapportage deze conclusie niet kan dragen. De enkele stelling dat zij wel op voornoemd adres woont en dat het onderzoek onvolledig is, is geen reden om aan de juistheid van de rapportage te twijfelen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De enkele omstandigheid dat verweerder het bezwaar van eiseres aanvankelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar dit besluit vervolgens heeft ingetrokken en het bezwaar ongegrond heeft verklaard, maakt dat niet anders. Deze omstandigheid doet niet af aan het feit dat verweerder zich inhoudelijk steeds op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet uitwonend is en dat dit besluit in deze procedure heeft standgehouden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2021.
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.