ECLI:NL:RBMNE:2021:2293
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en vergoedingen bij beëindiging arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft een werknemer, [verzoeker], met onmiddellijke ingang ontslag genomen en vordert hij vergoedingen van zijn werkgever, de stichting [verweerder]. De kantonrechter heeft op 17 februari 2021 uitspraak gedaan. De werknemer stelde dat de werkgever hem een dringende reden heeft gegeven om op te zeggen, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niet is aangetoond. De werknemer had sinds 1 september 2000 bij de stichting gewerkt en was vanaf 1 januari 2012 directeur van Instituut [instituut]. Na een negatieve beoordeling van zijn functioneren door zijn leidinggevende, mevrouw [B], en een schorsing door de werkgever, heeft de werknemer zijn arbeidsovereenkomst op 26 augustus 2020 opgezegd. De werkgever had eerder een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend, maar dit werd ingetrokken. De werknemer vorderde onder andere een transitievergoeding en schadevergoeding, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten van de werkgever.