ECLI:NL:RBMNE:2021:2287

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
16-323856-20 en 16-080206-19 (gev. ttz.) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van levensgezel en bezit van een mes met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1972 op Aruba, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel en het bezit van een mes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De bijzondere voorwaarden die aan het voorwaardelijke strafdeel zijn gekoppeld, zijn gebaseerd op adviezen van de reclassering. De tenlastelegging omvatte twee zaken: in de eerste zaak heeft de verdachte op 1 april 2019 in Soest zich met geweld verzet tegen ambtenaren en een wapen van categorie IV, te weten een mes, gedragen. In de tweede zaak heeft hij op 26 augustus 2020 zijn levensgezel mishandeld. Tijdens de zittingen op 19 februari en 18 mei 2021 zijn de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging besproken. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft besloten dat een gevangenisstraf de enige passende straf is, maar heeft de duur van de gevangenisstraf aangepast aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-323856-20 en 16-080206-19
(gev. ttz.)(P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972] te Aruba,
wonende aan de [adres ] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 februari 2021 en 18 mei 2021. Het onderzoek is op de zitting van 19 februari 2021 gesloten en vervolgens op 26 februari 2021 heropend, waarna het op 18 mei 2021 is voortgezet
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16-080206-19 (hierna: zaak 1)
Feit 1
op 1 april 2019 te Soest, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening.
Feit 2
op 1 april 2019 te Soest, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een mes.
16-323856-20 (hierna: zaak 2)
op 26 augustus 2020 te [woonplaats] zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder zaak 1 feit 1 ten laste gelegde. Verdachte ontkent de wederspannigheid. De raadsvrouw heeft ook vrijspraak bepleit van het onder zaak 2 ten laste gelegde en hiertoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, omdat niet is voldaan aan bewijsminimum als bedoeld in art. 341 lid 4 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Naast aangeefster, die zelf pas drie maanden na het ten laste gelegde aangifte heeft gedaan, heeft niemand verklaard de vermeende mishandeling te hebben waargenomen. Daar komt bij dat getuige [getuige] een goede vriendin van aangeefster is en de kans bestaat dat zij niet geheel objectief en onpartijdig is. Bovendien heeft ook [getuige] pas drie maanden na dato een verklaring afgelegd bij de politie. Gezien de vriendschap tussen aangeefster en [getuige] en het tijdsverloop is het niet ondenkbaar dat er nog contact is geweest omtrent de aangifte en haar verklaring. Uit de geneeskundige verklaring kan geen direct causaal verband met het ten laste gelegde worden afgeleid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Zaak 1 feit 1
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd:
Ik, verbalisant [verbalisant 1] . Op (…) 1 april 2019 was ik aan het werk in (…) Soest. Deze dienst reed ik op een opvallende politiemotor en was in een opvallend politie uniform
gekleed, derhalve was ik herkenbaar als politieagent. Diezelfde dag, omstreeks 14:53 uur. (…) Ik hoorde dat [verbalisant 4] tegen mij zei dat deze man was aangehouden voor bedreiging. Hierop hebben [verbalisant 2] en ik deze man vastgepakt. Ik pakte deze man bij zijn linker pols en deed hem de handboei om. Ik merkte dat deze man zich hier licht tegen verzette ik voelde dat hij zijn arm wilde buigen, terwijl ik deze wilde strekken. (…) De verdachte begon (…) zich fysiek te verzetten. (…) Halverwege voelde ik dat de verdachte zich omdraaide en terug wilde lopen. (…) Ik pakte de verdachte bij zijn linkerarm vast, ter hoogte van zijn biceps. Ik merkte dat de verdachte hierop zich probeerde te onttrekken aan mijn greep. Ik merkte dat hij met veel kracht en snelheid zich los draaide van mijn greep en zich bijna had losgerukt. [2]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd:
Op (…) 1 april 2019 (…). Ik was in uniform gekleed en reed op een opvallende motorfiets. Ik had als roepnummer [roepnummer] . (…) Ik heb samen met [verbalisant 1] de man bij zijn armen beetgepakt. (…) Ik voelde vervolgens dat de man zijn lichaam aanspande, ik voelde dat hij zijn arm terug begon te trekken. [3] (…) Ik voelde dat de verdachte een andere kant weer op wilde lopen dan waar wij hem heen wilde bewegen.
In een proces-verbaal van aanhouding is onder meer het volgende gerelateerd:
Op 1 april 2019 omstreeks 14:56 uur, hielden wij (…) te Soest, als verdachte aan: [verdachte] . [4]
Zaak 1 feit 2
Dit feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2021;
  • een geschrift, inhoudende de categoriestelling van het bij verdachte aangetroffen mes, p. 60-61 van proces-verbaal nr. PL0900-2019099828.
Zaak 2 [5]
[slachtoffer] heeft op 24 november 2020 aangifte gedaan van mishandeling en daarin onder meer het volgende verklaard:
Op 26 augustus 2020 bevond ik mij thuis in mijn woning (…) te [woonplaats] . (…) Diezelfde dag (…) stond [verdachte][de rechtbank begrijpt: verdachte]
onder de douche (…). Toen ik een vrouw aan de lijn kreeg van Veilig Thuis en met haar in gesprek was, stormde [verdachte] onder de douche vandaan. [6] (…) Ik stond inmiddels ter hoogte van de gang en zag dat hij boos op mij af kwam lopen, hierop voelde ik pijn aan de rechterzijde van mijn hoofd. (…) Ik voelde wel een beurse pijn wat vermoedelijk door een harde klap tegen mijn hoofd werd veroorzaakt. Ik voelde dat hij hardhandig mijn armen vastpakte. (…) Ik voelde dat hij mij met flinke kracht op de grond gooide. (…) Ik voelde dat [verdachte] mij met zijn twee armen vastpakte. Hij deed zijn armen hardhandig om mijn bovenlijf en hield mij zo in bedwang. [7]
Huisarts in opleiding drs. [huisarts] heeft aangeefster op 28 augustus 2020 onderzocht. In de door [huisarts] opgemaakte geneeskundige verklaring is onder meer het volgende gerelateerd:
Betreft: [slachtoffer] . (…) Op 28-8-2020 zag ik patiënte op mijn spreekuur en deed ik de volgende constateringen:
Gelaat: Naast rechter oog groen hematoom+/- 3 cm.
R arm: krabeffecten hand, multipele ronde hematomen op de bovenarm van enkele centimeters aan de voor en achterzijde.
Boven elleboog hematoom van meerdere centimeters.
L boven arm: multipele hematomen van enkele centimeters. [8]
[getuige] heeft op 28 november 2020 een getuigenverklaring afgelegd. Hierin heeft zij onder meer het volgende verklaard:
Op 26 augustus 2020 (…) in de achtertuin van mijn woning aan het [adres ] te [woonplaats] toen ik hard geklop hoorde op mijn voordeur. Toen ik mijn voordeur opende zag ik [slachtoffer] voor mij staan. (…) [slachtoffer] gaf aan dat [verdachte] volledig door het lint was gegaan. Hij had haar hard geslagen en haar proberen te wurgen. (…) Het letsel dat ik bij [slachtoffer] waarnam betrof een rood/ blauwe plek op haar gezicht vlakbij haar oog. (…) Ik zag dat er op haar armen rode/blauwe plekken zaten alsof ze heel hard was vastgepakt. [9]
Bewijsoverweging
Mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte en de verklaring van getuige [getuige] betrouwbaar zijn. Deze verklaringen ondersteunen niet alleen elkaar, maar worden ook ondersteund door overige stukken in het dossier. Zo zijn de bevindingen van verbalisanten die kort na het feit ter plaatse zijn gegaan in lijn met de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige] . Ook hebben zowel getuige [getuige] , als de verbalisanten ter plaatse, als huisarts [huisarts] bij aangeefster letsel waargenomen dat past bij de geweldshandelingen die aangeefster in haar aangifte noemt. De rechtbank gaat gelet hierop uit van de juistheid van de aangifte en de daarin beschreven geweldshandelingen. Het enkele feit dat aangeefster niet direct aangifte heeft gedaan maakt haar aangifte niet onbetrouwbaar, te meer nu zij hiervoor een geloofwaardige verklaring heeft gegeven. Ook heeft zij kort na het feit bij de politie verklaard dat zij geen aangifte wilde doen, maar contact zou opnemen met hulpverlening. Uit het dossier blijkt dat aangeefster kort na het feit contact heeft opgenomen met Veilig Thuis. De rechtbank merkt tot slot op dat het dossier ook voor de overige door de verdediging aangevoerde verweren geen ondersteuning biedt. De rechtbank acht de mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Zaak 1
Feit 1
op 1 april 2019 te Soest, zich met geweld
heeft verzet tegen de ambtenaren, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten het aanhouden van verdachte ter zake bedreiging, welk verzet er in bestond door op het moment dat verdachte door een of meer van die politieambtenaren werd vastgepakt teneinde hem te boeien,
- zijn arm te buigen en terug te trekken en
- zijn lichaam met kracht en snelheid los te draaien/rukken,
in elk geval door zijn lichaam in tegengestelde richting te bewegen.
Feit 2
op 1 april 2019 te Soest, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een mes.
Zaak 2
op 26 augustus 2020 te Soest zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- eenmaal, tegen het hoofd te slaan/te stompen, en
- eenmaal (met kracht) op de grond te gooien, en
- ( met kracht) bij de armen, vast te pakken/vast te houden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Zaak 1
Feit 1:
wederspannigheid.
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Zaak 2
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
T.a.v. zaak 1 feit 1 en zaak 2
Een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als (bijzondere) voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- meewerken aan een dagbestedingstraject of werk.
T.a.v. zaak 1 feit 2
Een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 100,-, met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte kan zich vinden in de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, behalve de voorwaarde die hem verplicht zich te laten opnemen in een zorginstelling. Sinds de opheffing van de voorlopige hechtenis drie maanden geleden heeft verdachte positieve stappen gezet. Hij heeft actief hulp gezocht, is afgekickt van drugs en hij heeft gewerkt. Ambulante behandeling is op dit moment voldoende, zeker nu deze kan worden gecombineerd met urinecontroles. Als daaruit indicaties komen dat het niet goed gaat, dan kan verdachte altijd nog klinisch worden opgenomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zijn levensgezel mishandeld door haar tegen haar hoofd te slaan, op de grond te gooien en stevig vast te pakken. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen. Verdachte heeft op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn voormalige vriendin en de rechtbank neemt hem dit kwalijk. Ook heeft verdachte zich verzet bij zijn aanhouding. Hiermee heeft hij het werk van verbalisanten ernstig bemoeilijkt en aangetoond gebrek aan respect te hebben voor gezaghebbende personen. Daarnaast heeft verdachte een mes voorhanden gehad.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 18 mei 2021 en een reclasseringsadvies van 3 mei 2021, uitgebracht door mevrouw J. op ’t Hof. Uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat hij in de afgelopen vijf jaren veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd om bij een bewezenverklaring een deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden. De reclassering merkt op dat de kans van slagen van een begeleidingstraject zeer minimaal is gelet op de eerdere begeleidingstrajecten zonder blijvend resultaat, de huidige ambivalente motivatie van verdachte en het recent afgebroken traject ten behoeve van verdiepingsdiagnostiek. Uit het reclasseringsrapport en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte thans geen behoefte heeft aan of noodzaak ziet in een klinische opname.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst en aard van de feiten, het justitiële van
verdachte en straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, een gevangenisstraf de enige passende straf is. Met betrekking tot de vorm en duur daarvan overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte lijkt op dit moment een positieve wending aan zijn leven te hebben gegeven. Uit zijn eigen verklaringen en een e-mail van zijn begeleider bij Kwintes volgt dat verdachte zijn leven actief op orde probeert te brengen door onder meer mee te werken aan (ambulante) hulpverlening, het zoeken van werk en het stoppen met drugsgebruik. Verdachte heeft zich bereid verklaard om mee te werken aan alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden, met dien verstande dat hij van oordeel is dat een klinische opname op dit moment niet noodzakelijk is. Hierdoor zou hij opnieuw vast komen te zitten waardoor hij zijn huidige positieve lijn niet kan doortrekken. De rechtbank is met verdachte en diens raadsvrouw van oordeel dat een klinische opname op dit moment niet passend of geboden is, maar zij acht het wel van belang dat verdachte aan de hand van de (overige) geadviseerde bijzondere voorwaarden wordt begeleid door de reclassering. In de bijzondere voorwaarden is opgenomen de mogelijkheid middelengebruik te controleren met urinecontroles, hetgeen in de huidige omstandigheden aangewezen lijkt. De rechtbank acht deze voorwaarde geïndiceerd, gelet op de jarenlange verslaving van verdachte. De rechtbank zal aanvullend bevelen dat verdachte gedurende de proeftijd geen contact mag opnemen met aangeefster.
Gelet op het voorgaande en in het bijzonder de positieve wending die verdachte aan zijn leven heeft gegeven, acht de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte thans nog terug moet naar de gevangenis. De rechtbank is ook van oordeel dat een aparte straf voor het voorhanden hebben van het mes in dit geval niet passend of geboden is. Zij zal verdachte voor dat feit schuldig verklaren zonder oplegging van straf (artikel 9a Wetboek van Strafrecht).
Alles overwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste duur van de gevangenisstraf passend. Zij merkt hierbij op dat het aantal dagen dat verdachte voor onderhavige (gevoegde) zaken in voorarrest heeft doorgebracht (65) hoger is dan het aantal dagen waarvan de officier van justitie bij het bepalen van haar eis uitging. Omdat de rechtbank het – als hiervoor reeds is overwogen – niet wenselijk acht dat verdachte voor onderhavige zaak opnieuw wordt gedetineerd, zal zij de eis om die reden niet overnemen, maar de strafoplegging in dagen opleggen, zodat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf kan worden gelijkgesteld met de reeds door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd.

9.BESLAG

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
9.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen mes en de tien verdovende middelen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 mes (goednummer: PL0900-2019094628-2388389);
- verdovende middelen, 10 stuks (goednummer: PL0900-2019094628-2388330);
onttrekken aan het verkeer.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 57, 180, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder zaken 1 en 2 ten laste gelegde bewezen als hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder zaak 1 en zaak 2 feit 1 bewezen verklaarde tot
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt daarbij een
  • als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt de volgende bijzondere voorwaarden die gelden gedurende de proeftijd:
* verdachte
meldt zich binnen vijf dagenna het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres: Wittevrouwenkade 6 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren
* verdachte laat zich
behandelen door Inforsaof een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Verdachte werkt mee aan controle op het middelengebruik, bijvoorbeeld door het uitvoeren van urinecontrole;
* verdachte
verblijft in een 24-uurs voorziening of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering en wordt verplicht zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de
reclassering voor haar heeft opgesteld;
* verdachte verleent zijn medewerking aan het vinden van een
dagbestedingstraject of werk;
* verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] , zolang de reclassering dit nodig vindt.
  • waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Schuldig verklaring zonder oplegging van straf of maatregel
- bepaalt dat ten aanzien van het onder zaak 1 feit 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd
;
Onttrekking aan het verkeer
- gelast
de onttrekking aan het verkeervan:
* 1 mes (goednummer: PL0900-2019094628-2388389);
* verdovende middelen, 10 stuks (goednummer: PL0900-2019094628-2388330).
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en J.O. Zuurmond, rechters, in tegenwoordigheid van mr. mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juni 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-323856-20
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Soest zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam, te slaan/te stompen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op de grond te gooien, en/of
- ( met kracht) bij de nek/de hals en/of de armen, althans het lichaam, vast te pakken/vast te houden;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
16-080206-19
Feit 1
hij op of omstreeks 1 april 2019 te Soest, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen de/een ambtena(a(ren(en), [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] , werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn bediening, te weten het aanhouden van verdachte terzake bedreiging bestond door op het moment dat verdachte door een of meer van die politieambtenaren werd vastgepakt teneinde hem te boeien,
- zijn arm te buigen en terug te trekken en/of
- zijn lichaam met kracht en snelheid los te draaien/rukken,
in elk geval door zijn lichaam in tegengesteelde richting te bewegen;
( art 180 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
hij op of omstreeks 1 april 2019 te Soest, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een mes, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat zij was bestemd om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
voorzover daarin in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 27 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 1 april 2019 genummerd PL0900-2019094628 opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 66. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 14.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 18.
4.Proces-verbaal van aanhouding, p. 32-33.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 23 december 2020 en 31 december 2020, genummerd PL0900-2020382903 en PL0900-2020382903A, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 37. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 14.
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 15.
8.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring, opgemaakt door drs. [huisarts] d.d. 28 augustus 2020, p. 18 van proces-verbaal nr. PL0900-2020382903.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 19.