ECLI:NL:RBMNE:2021:2282
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing urgentieverklaring voor woning bij co-ouderschap en huiselijk geweld
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een urgentieverklaring voor een woning. Eiseres, die een minderjarig kind heeft, verzocht om een urgentieverklaring omdat zij geen zelfstandige woonruimte heeft na de beëindiging van haar relatie met de vader van haar kind. De vader heeft de ouderlijke woning toegewezen gekregen en het kind is daar ingeschreven. Eiseres heeft 50% co-ouderschap, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet dakloos is, omdat het kind bij de vader woont en daar zijn hoofdverblijf heeft.
De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening Almere 2019, die vereist dat er sprake moet zijn van dreigende dakloosheid met een minderjarig kind om in aanmerking te komen voor een urgentie. Eiseres stelde dat er huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat de situatie zodanig was dat zij niet met haar kind in de woning kon blijven. Ook het beroep op artikel 8 van het EVRM, dat recht geeft op gezinsleven, werd door de rechtbank verworpen, omdat er geen verlies van gezinsleven is aangetoond.
De rechtbank concludeert dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om te spreken van bijzondere hardheid. Eiseres werd geadviseerd om bij nieuwe omstandigheden een nieuwe aanvraag in te dienen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.