ECLI:NL:RBMNE:2021:2282

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3754
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woning bij co-ouderschap en huiselijk geweld

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een urgentieverklaring voor een woning. Eiseres, die een minderjarig kind heeft, verzocht om een urgentieverklaring omdat zij geen zelfstandige woonruimte heeft na de beëindiging van haar relatie met de vader van haar kind. De vader heeft de ouderlijke woning toegewezen gekregen en het kind is daar ingeschreven. Eiseres heeft 50% co-ouderschap, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet dakloos is, omdat het kind bij de vader woont en daar zijn hoofdverblijf heeft.

De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening Almere 2019, die vereist dat er sprake moet zijn van dreigende dakloosheid met een minderjarig kind om in aanmerking te komen voor een urgentie. Eiseres stelde dat er huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat de situatie zodanig was dat zij niet met haar kind in de woning kon blijven. Ook het beroep op artikel 8 van het EVRM, dat recht geeft op gezinsleven, werd door de rechtbank verworpen, omdat er geen verlies van gezinsleven is aangetoond.

De rechtbank concludeert dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om te spreken van bijzondere hardheid. Eiseres werd geadviseerd om bij nieuwe omstandigheden een nieuwe aanvraag in te dienen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3754
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. de Haan),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.S. Biervliet).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om haar een urgentieverklaring te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 28 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met behulp van een skypeverbinding plaatsgevonden op 23 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [A] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op 23 maart 2021 uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De zaak gaat over de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring. Zij heeft een aanvraag ingediend, omdat de relatie met de vader van haar zoontje is beëindigd met een echtscheiding en zij geen zelfstandige woonruimte heeft. De vader heeft de (aangepaste) ouderlijke woning toegewezen gekregen en hun zoontje is op dat adres ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp) en heeft daar zijn hoofdverblijf. Eiseres heeft 50% co-ouderschap.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan het voor haar situatie toepasselijke criterium uit de Huisvestingsverordening Almere 2019 (de Verordening), dat er sprake moet zijn van dreigende dakloosheid met een minderjarig kind, om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentie.
3. Volgens eiseres is zij wel dakloos met een minderjarig kind, omdat zij geen zelfstandige woonruimte heeft, maar wel voor 50% de zorg heeft over haar zoontje. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet dakloos met een minderjarig kind. Zij heeft immers niet de volledige zorg over haar zoontje, en haar zoontje heeft hoofdverblijf bij zijn vader en staat daar ingeschreven in de Brp.
4. Volgens eiseres moet zij in aanmerking komen voor een urgentie in verband met huiselijk geweld. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Om op grond van de Verordening in aanmerking te kunnen komen voor een urgentie op grond van huiselijk geweld, moet er sprake zijn van dusdanig geweld dat eiseres niet langer met haar kind in de woning kon blijven. Dat een dergelijke situatie aan de orde was, is niet gebleken, ook niet uit de in bezwaar overgelegde brief van Blijfgroep Oranjehuis van 7 juni 2019.
5. Volgens eiseres heeft zij op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), recht en belang om te kunnen samenwonen met haar kind in een zelfstandige woning. Zij kan zonder woning ook niet voldoen aan de 50% co-ouderschap die haar door de rechtbank is opgelegd. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Er is door het afwijzen van de aanvraag voor een urgentie namelijk geen verlies van gezinsleven. Er is omgang mogelijk tussen eiseres en haar zoontje en die omgang vindt ook plaats.
6. Volgens eiseres is er sprake van een bijzondere hardheid. De rechtbank is het daar niet mee eens. De door eiseres aangevoerde omstandigheden, zoals hiervoor ook besproken of genoemd, zijn daarvoor onvoldoende.
7. Indien eiseres meent dat zij op grond van omstandigheden op het gebied van gezondheid of geweld in aanmerking dient te komen voor een urgentie, dan kan zij een nieuwe aanvraag indienen met meer stukken en misschien dat verweerder dan een andere beoordeling kan maken.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te komen op de wijze zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.