ECLI:NL:RBMNE:2021:2266
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de termijn voor kinderopvangtoeslag en de dwingendheid van de wet
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de aanvraag van kinderopvangtoeslag door eiseres. Eiseres had een aanvraag ingediend voor kinderopvangtoeslag voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2019, maar deze aanvraag was pas op 11 juli 2019 gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen, verweerder in deze zaak, heeft de aanvraag afgewezen op grond van de wettelijke termijn van drie maanden, zoals vastgelegd in artikel 1.3, tweede lid, aanhef en onder b van de Wet kinderopvang (Wko). Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat deze termijn onredelijk is en dat zij recht had op kinderopvangtoeslag, omdat zij geen fraudeur is en hoge kosten heeft gemaakt voor de opvang van haar kinderen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de aanvraag niet binnen de wettelijke termijn heeft ingediend en dat verweerder de termijn terecht heeft toegepast. De rechtbank oordeelt dat de wet geen ruimte biedt voor een individuele belangenafweging en dat de dwingendheid van de wet niet kan worden genegeerd, ook niet in gevallen waarin geen sprake is van fraude. Eiseres kan niet worden tegemoetgekomen in haar verzoek om kinderopvangtoeslag voor de periode vóór april 2019, omdat de wet dit niet toestaat. De rechtbank heeft ook overwogen dat zij niet kan ingaan op de redelijkheid van de wet zelf, maar alleen op de toepassing ervan in deze specifieke zaak.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen om de aanvraag af te wijzen, in stand blijft. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van de proceskosten, omdat haar beroep ongegrond is verklaard.