Overwegingen
1. Verweerder heeft eiser bij het primaire besluit de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser huiselijk geweld heeft gepleegd jegens zijn ex-echtgenote. Eiser heeft volgens verweerder op 28 juni 2018 zijn ex-echtgenote met kracht getrapt, waardoor zij letsel heeft opgelopen aan haar benen en pols. Ook is zij hierdoor ten val gekomen en eiser is daarna weggegaan in plaats van haar hulp te verlenen. Eiser is hiervoor aangehouden en op 12 juli 2018 in verzekering gesteld. Daarnaast heeft eiser volgens verweerder in oktober 2017 zijn ex-echtgenote een duw gegeven. In het zienswijzegesprek van 30 oktober 2018 heeft eiser erkend dat deze twee incidenten van huiselijk geweld zich hebben voorgedaan. Verweerder heeft eiser voorts verweten dat hij zijn ex-echtgenote bij een ruzie bij de keel heeft gegrepen. Verweerder heeft dit meerdere malen plegen van huiselijk geweld aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim. Hierbij heeft verweerder ook betrokken dat anderen, waaronder familie, vrienden, de huisarts, dienstdoende collega’s, arrestantenbewaarders, medewerkers van het OM en medewerkers van het ziekenhuis op de hoogte zijn geraakt van het door eiser gepleegde huiselijk geweld. Eiser heeft daarmee de politie ernstige imagoschade toegebracht.
Verweerder acht eiser volledig verantwoordelijk voor de gemaakte keuze om, nadat er relatieproblemen waren ontstaan, met zijn ex-echtgenote samen te blijven wonen en zich aldus in een situatie te brengen dat hij huiselijk geweld heeft gepleegd. Er zijn in het onderzoek dat aan de besluitvorming ten grondslag ligt geen aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat de gedragingen niet aan eiser zijn toe te rekenen.
Verweerder acht de straf van onvoorwaardelijk ontslag evenredig aan het geconstateerde plichtsverzuim. Het plegen van huiselijk geweld is een misdrijf van ernstige aard. Eiser heeft als hoofdagent een voorbeeldfunctie en hij heeft er onvoldoende blijk van gegeven dat hij zich daarvan bewust was. Verweerder stelt dat het dienstbelang dient te prevaleren boven het belang van eiser bij de handhaving van zijn dienstverband.
Was verweerder bevoegd om het bestreden besluit te nemen?
2. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. De korpschef had dit besluit moeten nemen. De gebruikte mandaatregeling is in strijd met artikel 10:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet onderbouwt waarom de bevoegdheid tot strafontslag niet gemandateerd zou mogen worden. Hij verwijst naar artikel 4.3. tweede lid, aanhef en onder a, van de Mandaatregeling politie, waarin is bepaald dat de bevoegdheid tot het opleggen van de disciplinaire straf van ontslag mag worden gemandateerd aan leden van de eenheidsleiding.
3. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of de aard van de bevoegdheid tot het verlenen van strafontslag zich verzet tegen mandatering van die bevoegdheid. In de Memorie van Toelichting bij artikel 10:3 van de Awb wordt het volgende vermeld:
“
Er kunnen zich twee gevallen voordoen waarin de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet. Ten eerste het geval dat de bevoegdheid een zodanig karakter heeft, dat mandaatverlening in het geheel uitgesloten moet worden geacht, omdat de besluitvorming door het orgaan dat de wetgever heeft aangewezen (meestal het hoogste politieke orgaan) moet plaatsvinden. Bij wijze van voorbeeld kan worden genoemd de bevoegdheid van de Minister van VROM aanwijzingen te geven aan gemeenten op grond van artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Aan de jurisprudentie kunnen worden ontleend de voorbeelden van het opleggen van een disciplinaire straf (men zie CRvB 1-9-88, TAR 1988, 204) en het geven van bepaalde noodbevelen door de burgemeester (Afd. rechtspraak 17-12-1991, AB 1992, 550 en Hof Amsterdam 4-5-1990, AB 1991, 30). Het gaat in die gevallen immers om een zeer zware bevoegdheid”.De rechtbank stelt vast dat het opleggen van disciplinaire straffen uitdrukkelijk is genoemd als voorbeeld van een bevoegdheid, die niet kan worden gemandateerd. Het primaire besluit en het bestreden besluit zijn niet genomen door de korpschef, maar door een waarnemend politiechef. In dit geval is dus sprake van een onbevoegde mandatering en daarom van een onbevoegd genomen besluit. Dit betekent dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft.
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van de korpschef verklaard dat de korpschef het primaire besluit en het bestreden besluit voor zijn rekening neemt. Verweerder heeft ter zitting ook verklaard dat gevallen waarin een disciplinair ontslag aan de orde is, ter bevordering van eenheid en ter voorkoming van willekeur worden voorgelegd aan een zogenoemd landelijk strafmaatoverleg met een stafjurist die direct betrokken is bij de korpschef. Dit is ook in dit geval gebeurd.
5. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het toepassing van artikel 6:22 van de Awb het geconstateerde gebrek te passeren nu niet is gesteld of gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
Is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
6. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zo is in het advies van de Bezwaaradviescommissie ten onrechte uitgegaan van de erkenning van eiser dat hij zich op twee momenten schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld. Verder is de Bezwaaradviescommissie niet ingegaan op alle bezwaren. Er is niet ingegaan op de wijze waarop verweerder de beschikking heeft gekregen over de (persoons)gegevens die aan het strafontslag ten grondslag worden gelegd. Het had op de weg van verweerder gelegen om de Bezwaaradviescommissie in de gelegenheid te stellen om zich in een gewijzigde samenstelling hierover alsnog uit te laten.
7. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het huiselijk geweld voldoende grondslag biedt voor het bestreden besluit. Er was geen aanleiding om het bestreden besluit te herroepen; een aanpassing van de motivering volstond. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om – nadat is geconstateerd dat het advies niet volledig was – het bezwaar opnieuw aan de Bezwaaradviescommissie voor te leggen, omdat dit zich niet verdraagt met het onafhankelijk karakter van de Bezwaaradviescommissie.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder is afgeweken van het advies van de Bezwaaradviescommissie. Op grond van artikel 7:13, zevende lid, van de Awb, is verweerder bevoegd om in de beslissing op bezwaar af te wijken van een advies van een adviescommissie, als de reden voor afwijking in de beslissing op bezwaar wordt vermeld en het advies met de beslissing wordt meegezonden. Aan deze beide voorwaarden is voldaan. Er is geen verplichting voor verweerder om de Bezwaaradviescommissie – al dan niet in gewijzigde samenstelling – in de gelegenheid te stellen om eiser nader te horen en het is niet verboden om het advies van de Bezwaaradviescommissie aan te vullen of daar van af te wijken. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft verder aangevoerd dat niet blijkt van toestemming van de Officier van Justitie voor het gebruik van de strafrechtelijke stukken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, nu deze toestemming wel is verkregen.
10. De rechtbank stelt vast dat in het rapport van bevindingen, opgemaakt op 19 september 2018, onder meer het volgende is vermeld:
“
Op 30 augustus 2018, werd toestemming verkregen van de Officier van Justitie van het parket Midden-Nederland, [Officier van Justitie] , om dat strafrecht dossier te voegen bij het intern onderzoek”.
Dit rapport is blijkens de ondertekening naar waarheid opgemaakt. Hierin en in hetgeen overigens is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder geen toestemming had om gebruik te maken van het strafrechtelijk dossier. Een afzonderlijke door de Officier van Justitie ondertekende verklaring is hiervoor niet nodig. Voor zover eiser van mening is dat de Officier van Justitie geen toestemming had mogen verlenen, dient hij zich te wenden tot het Openbaar Ministerie. De beroepsgrond slaagt niet.
11. De rechtbank zal vervolgens op basis van het beroepschrift en het verhandelde ter zitting het bestreden besluit beoordelen aan de hand van de volgende vragen:
1. Heeft eiser zich schuldig gemaakt aan de gedragingen die hem worden verweten?
2. Zijn de gedragingen aan te merken als plichtsverzuim?
3. Zijn de gedragingen aan eiser toe te rekenen?
4. Is het opleggen van onvoorwaardelijk strafontslag evenredig aan het plichtsverzuim?
Heeft eiser zich schuldig gemaakt aan de gedragingen die hem worden verweten?
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder pas op de zitting naar voren heeft gebracht dat eiser het vertrouwen van verweerder heeft geschonden door niet open en transparant te zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit in het voornemen van 9 oktober 2018 niet als verweten gedraging heeft vermeld. Verweerder kan dit niet op de zitting alsnog aan eiser tegenwerpen. De rechtbank zal deze gedraging daarom verder buiten beschouwing laten.
13. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is. Het dossier bevat geen enkel stuk waaruit de aan eiser verweten gedragingen blijken. Eiser ontkent ook dat hij de verweten gedragingen heeft begaan. Verweerder wijst op de uitkomst van het strafproces van eiser: een voorwaardelijk sepot met een proeftijd van twee jaar en een schadevergoeding van € 200,- aan benadeelde partij. Eiser heeft daarmee ingestemd en heeft daarmee de verweten gedragingen erkend.
14. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens een verhoor op 14 juli 2018 onder meer het volgende heeft verklaard:
“
Toen ik haar net gepasseerd was, voelde ik dat [naam ex-echtgenote] mij tegen mijn achterhoofd sloeg. Naar mijn idee sloeg zij met haar vlakke hand. Uit reactie heb ik mij omgedraaid en haar met mijn rechter been opzettelijk tegen haar linker been geschopt. Volgens mij raakte ik haar boven haar knie. Ik heb met kracht geschopt. Toen ik haar geraakt had, struikelde of viel [naam ex-echtgenote]. Ik heb niet precies gezien wat er gebeurde, want ik ben gelijk weggelopen”.
Tijdens de hoorzitting op 20 november 2018 heeft eiser verklaard dat hij zijn ex-echtgenote heeft geschopt. In de zienswijze van 30 oktober 2018 heeft eiser vermeld dat er tweemaal een incident is geweest, waarbij sprake is geweest van huiselijk geweld. Ter zitting heeft eiser verklaard dat in zijn verklaringen staat wat er gebeurd is en dat hij dat erkend heeft.
15. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat eiser zijn ex-echtgenote heeft geschopt, dat zij daarna is gevallen en dat eiser haar daarna heeft achtergelaten zonder zich verder om haar welzijn te bekommeren of op andere wijze hulp in te schakelen. Eiser heeft verklaard dat hij is vertrokken om verdere escalatie te voorkomen, maar dat neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat hij zijn ex-echtgenote in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Verder heeft eiser in zijn zienswijze van 30 oktober 2018 vermeld dat hij zich twee keer schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld. Ter zitting heeft eiser verwezen naar – onder meer – die zienswijze.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiser de verweten gedragingen, bestaande uit het zich meerdere keren schuldig maken aan huiselijk geweld zoals hierboven nader is omschreven, heeft begaan. Eiser heeft de gedragingen erkend en heeft ingestemd met een voorwaardelijk sepot, wat als een erkenning van het verweten gedrag kan worden aangemerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de gedragingen aan te merken als plichtsverzuim?
17. Verweerder heeft verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 augustus 2012en heeft gesteld dat eiser als hoofdagent een voorbeeldfunctie vervult en met het plegen van huiselijk geweld onvoldoende blijk heeft gegeven zich hiervan bewust te zijn. Dergelijke gedragingen zijn volgens verweerder niet passend voor een overheidsfunctionaris die zich als goed ambtenaar gedraagt. Dat de gedragingen zich in de privésfeer hebben afgespeeld, maakt dat voor verweerder niet anders.
18. De rechtbank stelt vast dat hiertegen geen beroepsgronden zijn gericht. Hiermee staat vast dat de gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim.
Zijn de gedragingen aan eiser toe te rekenen?
19. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het plegen van huiselijk geweld is aan te merken als (zeer) ernstig plichtsverzuim en dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat eiser de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag niet heeft kunnen inzien. Verweerder ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat eiser tijdens de verweten gedragingen het besef van de onjuistheid daarvan heeft verloren of niet in staat is geweest zijn wil te bepalen.
20. De rechtbank stelt vast dat ook hiertegen geen beroepsgronden zijn gericht. Hiermee staat vast dat de gedragingen aan eiser zijn toe te rekenen.
Is het opleggen van onvoorwaardelijk strafontslag evenredig aan het plichtsverzuim?
21. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verweten gedragingen dermate ernstig zijn, dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag daaraan evenredig is. Eiser heeft aangevoerd dat deze straf niet evenredig is omdat de incidenten zich hebben voorgedaan in een giftige privésituatie, waar eiser zelf niet voor heeft gekozen maar die hem is overkomen. Verder heeft eiser aangevoerd dat de organisatie niet is geraakt door de incidenten. De rechtbank overweegt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat een aantal personen en instanties buiten de politie bekend is geraakt met het door eiser gepleegde huiselijk geweld. Alleen al hierom kan niet worden volgehouden dat de organisatie van verweerder niet is geraakt door eisers optreden. Dat rechtbank begrijpt dat eisers privésituatie ernstig verstoord was, maar dat komt voor rekening en risico van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is, gezien de aard van de verweten gedragingen en het feit dat eiser als hoofdagent een voorbeeldfunctie heeft, de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan het plichtsverzuim. Deze beroepsgrond slaagt niet.
22. Het beroep is ongegrond.
23. Omdat het bestreden besluit onbevoegd is genomen en de rechtbank aanleiding heeft gezien om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiser heeft gemaakt. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.