In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap en een werknemer, die sinds januari 2020 ziek was. De werkgever, [verzoekster], verzocht om ontbinding op basis van disfunctioneren en een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer, [verweerder], voerde verweer en stelde dat er geen redelijke grond voor ontbinding bestond, mede vanwege het opzegverbod tijdens ziekte.
De procedure begon met een verzoekschrift van [verzoekster] op 26 februari 2021, gevolgd door een verweerschrift van [verweerder] op 29 maart 2021. De zaak werd op 16 april 2021 behandeld. De kantonrechter oordeelde dat [verzoekster] niet voldoende had aangetoond dat [verweerder] disfunctioneerde, omdat er geen adequaat verbetertraject was doorlopen en de werknemer niet tijdig op de hoogte was gesteld van zijn functioneren. Bovendien was het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing, wat ontbinding in de weg stond.
De kantonrechter concludeerde dat het verzoek tot ontbinding moest worden afgewezen, omdat de klachten van de werkgever voornamelijk voortkwamen uit de ziekte van de werknemer. De rechter oordeelde dat er geen substantiële redenen waren om aan te nemen dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk was. [verzoekster] werd veroordeeld in de proceskosten van [verweerder].