ECLI:NL:RBMNE:2021:2224

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
C/16/20/65
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkoop van lijfrentepolis door bewindvoerder in WSNP niet toegestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de appellant, die in een wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) verkeerde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de rechter-commissaris die de bewindvoerder toestemming gaf om een lijfrentepolis bij Aegon Levensverzekeringen N.V. af te kopen. De rechtbank oordeelde dat het afkoopverbod, zoals vastgelegd in artikel 7:986 lid 4 BW, aan de bewindvoerder kan worden tegengeworpen. Dit betekent dat de bewindvoerder de lijfrentepolis niet kan afkopen ten gunste van de schuldeisers, omdat de polis kwalificeert als een 'gerichte lijfrenteverzekering'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de appellant tijdig beroep had ingesteld, ondanks dat dit buiten de reguliere termijn viel, omdat hij pas op 3 februari 2021 van de beschikking op de hoogte was gesteld. De rechtbank vernietigde de eerdere beschikking van de rechter-commissaris en verklaarde het beroep van de appellant gegrond, waardoor de bewindvoerder niet in staat was om de lijfrentepolis af te kopen. De uitspraak benadrukt de bescherming van gerichte lijfrenteverzekeringen binnen de context van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/20/65 R
Beschikking van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2021
Deze beschikking wordt gegeven naar aanleiding van het op 4 februari 2021 ter griffie van deze rechtbank ingediende beroepschrift ex artikel 315 lid 1 van de Faillissementswet (Fw) van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen appellant,
advocaat: mr. A.W. van Luipen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek van de bewindvoerder van 3 december 2020;
- het bezwaar van appellant tegen dit verzoek van 18 december 2020;
- de reactie op dit bezwaar van de bewindvoerder van 8 januari 2021;
- de beschikking van de rechter-commissaris van 25 januari 2021;
- het beroepschrift van appellant, binnengekomen ter griffie op 4 februari 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het beroepschrift heeft - in verband met de coronacrisis via een videoverbinding - op 20 mei 2021 plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen appellant, mr. Van Luipen voornoemd en de heer [A] , bewindvoerder. De aanwezigen hebben ter terechtzitting hun standpunten naar voren gebracht.
1.4.
De uitspraak is bepaald op 31 mei 2021.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 1 mei 2020 is de wettelijke schuldsaneringsregeling op appellant van toepassing verklaard met benoeming van mr. J.F. Haeck tot rechter-commissaris en de heer [A] voornoemd tot bewindvoerder. Thans is de opvolgend rechter-commissaris mr. A.M. Crouwel.
2.2.
Bij verzoek van 3 december 2020 heeft de bewindvoerder aan de rechter-commissaris toestemming verzocht om de ASR kapitaalverzekering van appellant en diens Goudse beleggingsverzekering af te mogen kopen. Daarnaast verzocht de bewindvoerder toestemming om de begunstiging van appellants lijfrentepolis bij Aegon Levensverzekeringen N.V. en zijn Klaverblad Levensverzekering te doen wijzigen, zodat niet langer appellant zelf maar de boedel daarvan de begunstigde zal zijn. In zijn beschikking van 25 januari 2021 heeft de rechter-commissaris beslist dat de bewindvoerder de lijfrentepolis bij Aegon Levensverzekeringen N.V. mag afkopen.
2.3.
Appellant heeft op 8 april 2009 de onderhavige lijfrentepolis afgesloten bij Aegon Levensverzekeringen N.V. met polisnummer [polisnummer] . De lijfrentepolis is afgesloten voor de duur van twintig jaar en kent bij in leven zijn van appellant op 8 april 2029 een verzekerd bedrag toe van in totaal € 261.641,00.

3.De beoordeling van het beroepschrift.

l

3.1.
Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Hoewel het beroep is ingesteld buiten de op grond van artikel 67 Fw geldende beroepstermijn (vijf dagen vanaf de dag waarop de bestreden beschikking is gegeven), kan die termijnoverschrijding appellant niet worden tegengeworpen. Vast staat namelijk dat hij eerst op 3 februari 2021 van die beschikking kennis kreeg, doordat de beschikking hem door de bewindvoerder was toegezonden. Het op 4 februari 2021 ter griffie ontvangen beroepschrift is daarom tijdig ingediend.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris nog niet heeft beslist op de verzoeken van de bewindvoerder omtrent de afkoop van de ASR kapitaalverzekering en de Goudse beleggingsverzekering, alsook omtrent het verzoek om de boedel als begunstigde aan te doen merken voor de Klaverblad Levensverzekering. Appellant heeft ter zitting verklaard dat zijn hoger beroep enkel tegen de beslissing omtrent de afkoop van de lijfrentepolis bij Aegon Levensverzekeringen N.V. is gericht, in het geval de rechtbank vaststelt dat op die overige verzoeken van de bewindvoerder nog niet door de rechter-commissaris is beslist. Nu zich dat geval voordoet, behoeft de rechtbank alleen te beslissen omtrent de kwestie die op de lijfrentepolis bij Aegon Levensverzekeringen N.V. ziet.
3.3.
Appellant legt aan zijn beroep ten grondslag dat die lijfrentepolis een ‘gerichte lijfrenteverzekering’ betreft als bedoeld in art. 7:986 lid 4 BW. Dit betekent dat de polis niet kan worden afgekocht door de bewindvoerder ten gunste van de schuldeisers. Daarnaast blijkt uit de overgelegde verklaring van de accountant dat alle premiebetalingen ter zake van die polis konden worden (en zijn) afgetrokken voor de heffing van de inkomstenbelasting, als premies voor een inkomensvoorziening.
3.4.
De bewindvoerder heeft ter zitting zijn standpunt toegelicht. Hij heeft daarbij, voor zover hier van belang, aangevoerd dat de polis wel afkoopbaar is en dat afkoop ervan appellant niet onredelijk benadeelt.
3.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het uitgangspunt is dat een schuldenaar met zijn gehele vermogen instaat voor de schulden en dat in het kader van het doorlopen van de wettelijke schuldsaneringsregeling en het verkrijgen van de schone lei, hij geacht wordt zich zo veel mogelijk in te spannen voor een zo hoog mogelijke uitkering aan zijn schuldeisers.
Uitzonderingen hierop zijn neergelegd in artikel 21 en 22a Fw, welke artikelen op grond van artikel 295 Fw ook gelden voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. Voor een belangrijk deel strekken deze uitzonderingen ertoe te waarborgen dat de schuldenaar over het hoogstnoodzakelijke voor zijn levensonderhoud kan beschikken (zie ook Hoge Raad 22 november 2002, NJ 2003,32). Tot die uitzondering behoort het recht op het doen voortbestaan van een levensverzekering indien door het te gelde maken c.q. afkopen daarvan de verzekeringnemer onredelijk wordt benadeeld.
3.6.
Alvorens aan de beoordeling toe te komen of een verzekeringnemer onredelijk wordt benadeeld door het afkopen van een lijfrenteverzekering dient eerst de vraag beantwoord te worden of de betreffende verzekering een zogeheten “gerichte lijfrenteverzekering” betreft, als bedoeld in artikel 7:986 lid 4 BW. Wanneer sprake is van een dergelijke verzekering kan deze niet worden afgekocht ten gunste van de schuldeisers in de schuldsaneringsregeling.
Artikel 7:986 lid 4 BW wordt in de desbetreffende wetsgeschiedenis als volgt toegelicht: “In bepaalde gevallen kan contractuele beperking van het afkooprecht ook worden tegengeworpen aan de schuldeisers, de curator en de bewindvoerder. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de zogenaamde gerichte lijfrenten (…). Dergelijke verzekeringen vormen veelal oudedags- of nabestaandenvoorzieningen waarvan het karakter zozeer gelijkt op dat van pensioenen, dan net als bij pensioenaanspraken vervreemding, bezwaring en afkoop niet mogelijk dienen te zijn. Ten aanzien van gerichte lijfrenten is door de wetgever in de wet vastgelegd dat deze niet afkoopbaar dienen te zijn, waarbij mede beoogd werd dat zij buiten het bereik van schuldeisers worden gebracht. Deze voorzieningen dienen niet in gevaar te worden gebracht door het onderhavige wetsvoorstel. (…) Door de eis dat het in aanmerking kunnen nemen van de ter zake voldane premies mede het gevolg is van de uitsluiting van de mogelijkheid van afkoop, vallen slechts die verzekeringen onder de uitzondering waarvan de fiscale wetgever heeft gemeend dat deze niet afkoopbaar dienen te zijn.” (
Kamerstukken II1999-2000, 19 529, nr. 5, p. 56).
3.7.
Uit deze toelichting volgt dat is beoogd een koppeling te leggen met fiscaal gefaciliteerde pensioenvoorzieningen. Het gaat dan om gevallen waarin de wetgever mede heeft beoogd dat de aanspraak buiten het bereik van de schuldeisers zou vallen. Voor die fiscale facilitering is vereist dat de desbetreffende lijfrentepolis niet afkoopbaar is. (HR, 06-10-2017, nr. 16/05173) In het onderhavige geval volgt dit uit de overgelegde brief van Aegon Levensverzekeringen van 28 juli 2020, waarin is vermeld dat de polis niet afkoopbaar is. Dat strookt bovendien met de polis, waarin is vermeld dat daarop de voorwaarden ‘Lijfrenteverzekering nr. 3630’ van toepassing zijn, aangezien artikel 2 aanhef en onder c van die voorwaarden een afkoopverbod bevat. Uit artikel 7:986 lid 4 BW volgt voorts dat het afkoopverbod slechts tot op zekere hoogte aan de curator kan worden tegengeworpen. Daartoe wordt verwezen naar de mate waarin de ter zake voldane premies in aanmerking konden worden genomen voor de heffing van inkomstenbelasting voor de bepaling van het belastbaar inkomen uit werk en woning. Ter zitting is als onweersproken vast komen te staan dat de premies van de lijfrentepolis bij Aegon Levensverzekeringen N.V. in het jaar van de betaling konden worden (en zijn) afgetrokken voor de inkomstenbelasting, als premies voor een inkomensvoorziening.
3.8.
Naar oordeel van de rechtbank volgt uit het bovenstaande dat voldoende kan worden vastgesteld dat de lijfrenteverzekering bij Aegon Levensverzekeringen N.V. (die - zoals eveneens uit de polis volgt - recht geeft op periodieke uitkeringen) een zogeheten ‘gerichte lijfrenteverzekering’ betreft, waarbij het afkoopverbod kan worden tegengeworpen aan de bewindvoerder, en dat deze dus niet kan worden afgekocht ten gunste van de schuldeisers van appellant.
3.9.
Derhalve zal de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaren. De rechtbank zal de beschikking van de rechter-commissaris vernietigen. Bij het voorgaande is nog daargelaten dat het verzoek van de bewindvoerder waarop de rechter-commissaris heeft beslist niet zag op afkoop van de onderhavige polis, maar op wijziging van de begunstiging ervan. In ieder geval is het de bewindvoerder niet toegestaan (op de hiervoor weergegeven gronden) om tot afkoop van de onderhavige polis over te gaan.

4.De beslissing

De rechtbank
- vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris van 25 januari 2021, ziende op de in geding zijnde lijfrentepolis bij Aegon Levensverzekeringen N.V.;
- en, opnieuw recht doende:
beslist dat het de bewindvoerder niet is toegestaan die lijfrentepolis af te kopen ten gunste van de schuldsaneringsboedel.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2021.