ECLI:NL:RBMNE:2021:2220

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
522250 / HA RK 21-112
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoningsverzoek ongegrond wegens onvoldoende grond voor verschoning

Op 28 mei 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verschoningsverzoek van mr. V.E. van der Does, familierechter. Het verzoek tot verschoning werd ingediend in de hoofdzaak met zaaknummer C/16/520786 / FO RK 21-410, waarin de heer [A] als verzoekende partij en mevrouw [B] als verwerende partij betrokken zijn. De verschoningskamer ontving het verzoek op 26 mei 2021, maar er vond geen mondelinge behandeling plaats. De rechter, mr. V.E. van der Does, voelde zich niet vrij om de hoofdzaak te behandelen omdat zij de verzoekende partij, de heer [A], herkende als een oud-klasgenoot van de basisschool. Ondanks het feit dat zij sinds de basisschool geen contact meer had met de heer [A], voelde zij zich niet in staat om onpartijdig te oordelen in deze zaak.

De verschoningskamer heeft de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in overweging genomen, met name artikel 40 Rv, dat de mogelijkheid van verschoning regelt, en artikel 36 Rv, dat de gronden voor wraking van een rechter beschrijft. De kamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De kamer concludeerde dat het enkele feit dat de heer [A] een oud-klasgenoot is van de rechter, niet voldoende grond biedt voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. Er waren geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

De verschoningskamer verklaarde het verzoek tot verschoning ongegrond en droeg de griffier op deze beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indiening van het verschoningsverzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 28 mei 2021, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
VERSCHONINGSKAMER
Zaaknummer/rekestnummer: 522250 / HA RK 21-112
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van verschoningszaken van 28 mei 2021
op het verzoek in de zin van artikel 40 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
Mr. V.E. van der Does,
familierechter,
(verder te noemen: verzoekster)

1.De procedure

1.1.
De verschoningskamer heeft op 26 mei 2021 het verzoek tot verschoning van verzoekster ontvangen. Dit verzoek is ingediend in de zaak met het zaaknummer C/16/520786 / FO RK 21-410, met de heer [A] als verzoekende partij en mevrouw [B] als verwerende partij (hierna: de hoofdzaak). Er heeft geen mondelinge behandeling van het verzoek tot verschoning plaatsgevonden.
1.2.
De uitspraak is bepaald voor vandaag.

2.Het verschoningsverzoek

2.1.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar verschoningsverzoek. Verzoekster acht zich niet voldoende vrij de hoofdzaak verder te behandelen. Bij aanvang van de zitting op 25 mei 2021 herkende zij de verzoekende partij, de heer [A] , als oud-klasgenoot van de basisschool. Hoewel zij sinds de basisschool geen contact meer heeft gehad met de heer [A] , voelt zij zich niet vrij om de zaak te behandelen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 40 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, kan verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv. Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Verschoning is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Voorop dient te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees dat daarvan sprake is objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Verschoning is mogelijk wanneer de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. Niet alleen partijdigheid als gevolg van de persoonlijke instelling van de rechter (subjectief criterium) doch ook de schijn van partijdigheid (objectief criterium) dient vermeden te worden. Van de schijn van partijdigheid kan, geheel los van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in dat specifieke geval aan onpartijdigheid ontbreekt. In dat geval dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden. Rechtzoekenden moeten immers vertrouwen kunnen stellen in het rechterlijk apparaat. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn van partijdigheid of vooringenomenheid.
3.4.
Uit het verzoek van verzoekster blijkt onvoldoende dat de gerechtvaardigde vrees zou kunnen bestaan dat het de rechter bij de behandeling van de zaak aan partijdigheid zou ontbreken. Het enkele feit dat één van de partijen een oud-klasgenoot van de basisschool van de rechter is kan gemeten naar objectieve maatstaven niet worden aangemerkt als omstandigheid zoals bedoeld in 3.3 van deze beslissing, te minder nu de rechter met die partij na de basisschool geen contact meer gehad heeft. Bijzondere feiten of omstandigheden, die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden heeft verzoekster niet gesteld. De verschoningskamer komt tot de slotsom dat verzoekster zich ten onrechte niet vrij voelt om de zaak te behandelen en zal haar verzoek tot verschoning ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De verschoningskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot verschoning ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de verschoningskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, betrokken partijen in de hoofdprocedure, alsmede aan de voorzitter van het team familierecht waarvan verzoekster deel uitmaakt en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat verschoningsverzoek werd ingediend.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. R.M. Berendsen en mr. G.A. Bos, als leden van de verschoningskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open