ECLI:NL:RBMNE:2021:2216

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
520768 / HA RK 21-90
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding over ontruimingsvordering

In deze wrakingszaak heeft verzoekster op 21 april 2021 een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend voorzieningenrechter mr. P. Dondorp in een kort geding over een ontruimingsvordering. Verzoekster stelde dat er sprake was van partijdigheid van de rechter, omdat deze een nauwe familieband zou hebben met een van de belanghebbenden. De wrakingskamer heeft op 21 mei 2021 het verzoek behandeld en geoordeeld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De rechter heeft verklaard dat zij geen contact heeft met de betreffende familieleden en dat de vrees voor partijdigheid niet gerechtvaardigd is. De wrakingskamer concludeerde dat de procesbeslissingen van de rechter, zoals het niet verplaatsen van de zitting en het afwijzen van het verzoek om aanhouding, niet onbegrijpelijk waren en geen aanwijzingen voor vooringenomenheid vertoonden. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie Lelystad
zaaknummer: 520768 / HA RK 21-90
Beslissing van de meervoudige kamer voor behandeling van wrakingszaken van 21 mei 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv)
[verzoekster],
wonende in [woonplaats] ,
verder te noemen: de verzoekster,
gemachtigde: mr. Z. Sivro.
Hierbij zijn belanghebbende:
1.
[belanghebbende sub 1],
wonende te [woonplaats] ,
2.
[belanghebbende sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[belanghebbende sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[belanghebbende sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[belanghebbende sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[belanghebbende sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[belanghebbende sub 7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[belanghebbende sub 8],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[belanghebbende sub 9],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: belanghebbenden,
advocaat mr. M.S. Haas te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 21 april 2021 een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend voorzieningenrechter mr. P. Dondorp (verder: de rechter) in de zaak met nummer C/16/519528 / KG ZA 21-180. In die zaak werd de ontruimingsvordering van belanghebbenden behandeld. De rechter heeft op 28 april 2021 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.2.
Daarna heeft de wrakingskamer ontvangen:
  • de e-mail van 4 mei 2021 van mr. Sivro namens verzoekster met bijlagen;
  • de brief van 6 mei 2021 van belanghebbenden met bijlagen.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 7 mei 2021 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Daarbij waren aanwezig:
  • verzoekster en mr. Sivro, en
  • de rechter.
1.4.
Verzoekster heeft een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.5.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar wrakingsverzoek het volgende naar voren gebracht. Op 15 april 2021 vond in onderhavige zaak de behandeling van de vordering in kort geding plaats. Volgens de
Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraakvan januari 2014 had de rechter de zaak niet mogen behandelen, omdat de rechter een nauwe aanverwant is van mevrouw [A] en laatstgenoemde een bekende is van belanghebbende onder 4. De rechter noemde belanghebbende onder 4. bij haar roepnaam die alleen bij familie, vrienden en kennissen bekend is. Ook waren de rechter en verzoekster in 1991 bij een lezing in [woonplaats] , waar zij een gezamenlijk diner hebben gevolgd en met elkaar hebben gesproken. Daarnaast heeft verzoekster op 9 april jl. verzocht om de zitting te verplaatsen. Dat verzoek is zonder een (begrijpelijke) motivering afgewezen. Verder meent verzoekster dat de spoedeisendheid ontbreekt, waardoor er onvoldoende belang is bij een kort geding. De zaak behoorde te worden doorverwezen naar een bodemprocedure. De rechter heeft de aard van het geschil miskend en het verzoek om aanhouding voor overleg dan wel het geven van een tussenvonnis afgewezen/geen uitspraak over gedaan. Op basis hiervan concludeert verzoekster dat er sprake is van subjectieve en objectieve partijdigheid van de rechter.
2.2.
Op de mondelinge behandeling heeft verzoekster gezegd dat de rechter tijdens de behandeling van het kort geding onbegrijpelijke redeneringen heeft geuit, die hebben geleid tot procesbeslissingen. Bovendien ontbreken er opmerkingen van verzoekster in het proces-verbaal, wat in strijd is met artikel 6 EVRM.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Zij zegt dat het klopt dat zij familie (een volle nicht) is van mevrouw [A] , met wie zij geen contact heeft en die ze waarschijnlijk voor het laatst in de jaren ’80 heeft gezien. Omdat de onderhavige zaak een geschil betreft tussen familieleden heeft de rechter de voor- en roepnamen van belanghebbenden, waaronder belanghebbende onder 4., aan de hand van de e-mail van mr. Haas, ter zitting voorgelezen en heeft ze belanghebbenden op die manier geprobeerd uit elkaar te houden. De rechter kan zich niet herinneren bij de door verzoekster genoemde lezing aanwezig te zijn geweest en met verzoekster te hebben gesproken in 1991. Zij was destijds 21 jaar en student. Het verplaatsingsverzoek is afgewezen, omdat verzoekster aangaf voor onbepaalde tijd, in elk geval tot 15 mei, verhinderd te zijn. De reden van verhindering was verder niet onderbouwd. Bovendien waren de verhinderdata van belanghebbenden niet meegezonden, hetgeen op basis van het procesreglement wel moet. Ook bestond er bij belanghebbenden bezwaar tegen verplaatsing. De rechter heeft verder uitgelegd dat het spoedeisend belang bij een vordering tot ontruiming van een woning in de regel wordt aangenomen, maar dat er vervolgens beoordeeld moet worden of dit ook leidt tot toewijzing van de gevorderde voorziening. Ook zag de rechter geen aanleiding om de zaak te verwijzen naar een bodemprocedure. Hiermee heeft de rechter niet toegewerkt naar een bepaalde beslissing. De rechter heeft de zaak niet aangehouden voor overleg, omdat belanghebbenden daar niet mee akkoord gingen. In de regel wordt er in kort geding ook geen tussenvonnis gewezen. Dit alles wijst niet op vooringenomenheid.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van
de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel
vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag
persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een
procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de
procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de
vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een
gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid
schade.
3.3.
De wrakingskamer beoordeelt het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven.
3.4.
De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek ongegrond verklaren en legt hieronder
uit waarom.
3.5.
Er is kennelijk een zakelijke relatie tussen de echtgenoot van de zus van verzoekster (belanghebbende onder 4) en een nicht van de rechter (geweest). Maar dat op zichzelf is onvoldoende om het verzoek gegrond te verklaren. Het is niet gebleken dat er een vriendschappelijke dan wel familiaire band tussen de rechter en één van de belanghebbenden, dan wel verzoekster bestaat, waardoor de vrees van partijdigheid kan zijn ontstaan.
3.6.
De beslissing van de rechter die ziet op het niet verplaatsen van de zitting, is een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als de motivering van die beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daar is bij de hiervoor bedoelde gevallen geen sprake van.
3.7.
Het verplaatsingsverzoek is afgewezen omdat bij dit verzoek (niet 24 uur vóór de geplande zitting) sprake was van verhindering voor onbepaalde tijd terwijl de onmogelijkheid om te verschijnen niet was onderbouwd Bovendien waren belanghebbenden het met verplaatsing niet eens en heeft verzoekster ook geen verhinderdata van belanghebbenden verstrekt bij dit verzoek.
3.8.
Ten aanzien van de onderdelen spoedeisendheid en het niet doorverwijzen naar de bodemprocedure heeft de rechter naar voren gebracht dat ze in de kort gedingprocedure informatie heeft gegeven aan verzoekster hoe de rechtbank in algemene zin met deze kwesties omgaat. Daarmee kan niet de indruk zijn gewekt dat de rechter toewerkt naar een bepaalde beslissing in deze zaak, omdat de rechter de vordering in ieder geval inhoudelijk nog diende te beoordelen. In deze handelwijze van de rechter ziet de wrakingskamer dan ook geen grond van vooringenomenheid. Tot slot zijn belanghebbenden niet akkoord gegaan met een aanhouding van de zaak voor verder overleg, waardoor de beslissing van de rechter om de zaak niet aan te houden ook niet onbegrijpelijk is en evenmin van partijdigheid getuigt.
3.9.
Wat verzoekster over het onvolledig zijn van het proces-verbaal heeft opgemerkt, is voor de wrakingskamer evenmin reden is om het wrakingsverzoek gegrond te verklaren.
Voorop staat dat de vastlegging en vaststelling van hetgeen ter zitting is voorgevallen aan de zittingsrechter en –griffier is voorbehouden. Dit brengt mee dat de wrakingskamer moet uitgaan van de juistheid van hetgeen in het proces-verbaal is opgenomen, tenzij er feiten en omstandigheden blijken die tot een ander oordeel moeten leiden. Hiervan is geen sprake. Verzoekster heeft niet specifiek aangegeven welke relevante opmerkingen niet in het proces-verbaal zijn opgenomen. Voorts heeft de rechter op de zitting toegelicht dat de door verzoekster overgelegde pleitnota in de kort gedingprocedure niet in het proces-verbaal is opgenomen, omdat dit dubbelop zou zijn.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de rechter, andere betrokken partijen en de president van deze rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.C. Stijnen (voorzitter), mr. A. van Dijk en mr. A.C. van den Boogaard als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J.J. Terpstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.
de griffier is buiten staat deze beslissing te ondertekenen de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open