In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging en terugvordering van een Ziektewet-uitkering. Eiser, die sinds 11 april 2017 wegens psychische klachten niet meer kon werken, ontving aanvankelijk een Ziektewet-uitkering tot 11 mei 2018. Na een beoordeling door het UWV werd vastgesteld dat hij per die datum weer in staat was om meer dan 65% van zijn loon te verdienen, waardoor zijn uitkering werd beëindigd. Eiser ontving vervolgens een WW-uitkering, maar meldde zich op 15 augustus 2019 opnieuw ziek. Het UWV concludeerde echter dat hij per die datum weer geschikt was voor zijn eigen werk, wat leidde tot de terugvordering van een te veel betaalde Ziektewet-uitkering van € 2.720,22.
Eiser heeft tegen de besluiten van het UWV bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond op 22 maart 2021, heeft eiser zijn standpunt toegelicht en verzocht om de benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige. De rechtbank oordeelde dat het UWV zich terecht had gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en dat deze rapporten voldeden aan de vereisten van zorgvuldigheid, begrijpelijkheid en consistentie. De rechtbank wees het verzoek om een onafhankelijke deskundige af, omdat er geen aanwijzingen waren dat de medische beoordeling onjuist was of dat eiser in zijn procespositie was benadeeld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.