In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser behandeld dat betrekking heeft op de niet tijdige beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn aanvraag. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat eiser het griffierecht niet op tijd heeft betaald. Dit is een vereiste volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval bedraagt het griffierecht € 49,-.
De rechtbank heeft eiser op 24 april 2021 een aangetekende brief gestuurd waarin hij werd geïnformeerd dat het griffierecht binnen twee weken moest worden betaald. Aangezien de rechtbank het bedrag niet op tijd heeft ontvangen en eiser geen geldige reden heeft opgegeven voor de late betaling, kan de rechtbank het beroep niet inhoudelijk behandelen. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zoals vermeld in artikel 8:54 van de Awb.
De rechtbank heeft in deze zaak geen proceskostenvergoeding toegewezen, omdat het beroep niet inhoudelijk is behandeld. De uitspraak is gedaan door rechter mr. R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op 20 mei 2021. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze beslissing.