In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiseres tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen behandeld. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit dat op 22 december 2020 bekend was gemaakt. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beroep binnen zes weken na bekendmaking van het besluit te worden ingediend. Dit betekent dat het beroepschrift uiterlijk op 2 februari 2021 bij de rechtbank ontvangen had moeten zijn. Echter, de rechtbank ontving het beroepschrift pas op 3 februari 2021, wat te laat is.
De rechtbank heeft in overweging genomen dat eiseres in eerste instantie niet van plan was om beroep in te stellen vanwege persoonlijke omstandigheden. Eiseres heeft geprobeerd hulp te vragen aan haar pro deo advocaat, maar ontving geen reactie. Uiteindelijk heeft zij op aanraden van haar familie toch beroep ingesteld. De rechtbank toont begrip voor de situatie van eiseres, maar oordeelt dat dit geen geldige reden is voor de te late indiening van het beroep. De verantwoordelijkheid om tijdig beroep in te stellen ligt bij eiseres, en zij had een andere gemachtigde kunnen inschakelen toen zij geen gehoor kreeg van haar advocaat.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is op basis van artikel 8:54 van de Awb en dat het beroep daarom niet inhoudelijk kan worden behandeld. Er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en griffier P.W. Hogenbirk, en is openbaar gemaakt op 6 mei 2021.