In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht behandeld. Eiser heeft zijn beroepschrift te laat ingediend, waardoor de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van verweerder op 7 december 2020 bekend is gemaakt, en dat het beroepschrift uiterlijk op 18 januari 2021 ingediend had moeten zijn. Eiser heeft het beroepschrift echter pas op 11 maart 2021 ingediend, wat te laat is.
Eiser heeft aangevoerd dat de vertraging te wijten was aan een fout in de adressering en dat hij in december door medische redenen mogelijk afgeleid was. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van eiser, maar oordeelt dat dit geen geldige reden is voor de te late indiening van het beroep. De verantwoordelijkheid om tijdig beroep in te dienen ligt bij eiser, en hij had ook iemand kunnen inschakelen om hem te helpen.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zal het beroep niet inhoudelijk behandelen. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en griffier P.W. Hogenbirk, en is openbaar gemaakt op 20 mei 2021.