ECLI:NL:RBMNE:2021:2173

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
16-088948-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes mannen voor oplichting en witwassen met gevolgen voor slachtoffers en elektronisch bankieren

Op 26 mei 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zes mannen die betrokken waren bij verschillende oplichtingen en het witwassen van geldbedragen die van deze oplichtingen afkomstig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat hun handelen het vertrouwen van de slachtoffers heeft beschaamd en ook het vertrouwen in elektronisch bankieren heeft geschaad. De rechtbank heeft straffen opgelegd die variëren van taakstraffen tot gevangenisstraffen. De zaak kwam aan het licht na meerdere aangiften van slachtoffers die via WhatsApp waren benaderd door iemand die zich voordeed als hun zoon of dochter, met het verzoek om geld over te maken. De verdachten hielpen anderen bij het plegen van deze oplichtingen en maakten gebruik van de bankrekeningen die zij op naam van anderen hadden geopend. Tijdens de rechtszaak zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De rechtbank heeft de bewijsstukken zorgvuldig gewogen en heeft in sommige gevallen vrijspraak uitgesproken, terwijl in andere gevallen medeplichtigheid aan witwassen is bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten en de impact van hun daden op de slachtoffers. Uiteindelijk is er een taakstraf van 100 uren opgelegd, en zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de rechtbank hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-088948-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] in [geboorteplaats] ,
nu verblijvend in de PI Lelystad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zitting van 8 april 2021. Namens verdachte was zijn advocaat mr. C. Crince Le Roy aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Het onderzoek is op de zitting van 12 mei 2021 gesloten.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van de advocaat van verdachte en de officier van justitie, mr. T. Tanghe.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
in de periode van 6 juni 2017 tot en met 3 september 2017 anderen heeft geholpen bij de oplichting van [slachtoffer 1] in Utrecht of ’s-Hertogenbosch (
primair),
dan welop 3 september 2017 op dezelfde plaats samen met anderen € 1.658,96 heeft witgewassen (
subsidiair),
dan welin de eerstgenoemde periode op dezelfde plaats anderen heeft geholpen bij het witwassen van dat bedrag (
meer subsidiair);
in de periode van 6 juni 2017 tot en met 16 september 2017 anderen heeft geholpen bij de oplichting van [slachtoffer 2] in Utrecht of Liempde (
primair),
dan welop 16 september 2017 op dezelfde plaats samen met anderen € 1.135,87 heeft witgewassen (
subsidiair),
dan welin de eerstgenoemde periode op dezelfde plaats anderen heeft geholpen bij het witwassen van dat bedrag (
meer subsidiair);
in de periode van 6 juni 2017 tot en met 17 september 2017 anderen heeft geholpen bij de oplichting van [slachtoffer 3] in Utrecht of Leens (
primair),
dan welop 17 september 2017 op dezelfde plaats samen met anderen € 1.269,22 heeft witgewassen (
subsidiair),
dan welin de eerstgenoemde periode op dezelfde plaats anderen heeft geholpen bij het witwassen van dat bedrag (
meer subsidiair);
in de periode van 25 september 2017 tot en met 27 september 2017 anderen heeft geholpen bij de oplichting van [slachtoffer 4] in Utrecht of Breda (
primair),
dan welin die periodeen op die plaats samen met anderen € 1.268,78,- heeft witgewassen (
subsidiair),
dan welin die periode datum en op die plaats anderen heeft geholpen bij het witwassen van dat bedrag (
meer subsidiair);
in de periode van 13 december 2017 tot en met 14 december 2017 anderen heeft geholpen bij de oplichting van [slachtoffer 5] in Utrecht of Heerlen (
primair),
dan welop in die periode en op die plaats samen met anderen € 930,- heeft witgewassen (
subsidiair),
dan welin die periode en op die plaats anderen heeft geholpen bij het witwassen van dat bedrag (
meer subsidiair).

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de feiten die subsidiair ten laste zijn gelegd, het witwassen van de geldbedragen, heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Volgens de advocaat ontbreekt het vereiste dubbele opzet bij verdachte op het plegen van de oplichtingen. Daarnaast is enkel het beschikbaar stellen van een pinpas volgens de advocaat onvoldoende om witwassen te bewijzen. Verdachte heeft nooit de beschikkingsmacht over de geldbedragen gehad. Over feit 4 merkt de advocaat op dat uit het verhoor van verdachte niet blijkt dat hij het bedrag van deze specifieke oplichting heeft gepind met de pinpas van [medeverdachte 1] . Tot slot ontbreekt volgens de advocaat ook het bewijs dat verdachte feit 5 heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feit 5
Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vijfde ten laste gelegde feit. De enige aanwijzing in het dossier voor de betrokkenheid van verdachte bij de oplichting van aangever [slachtoffer 5] dan wel het witwassen van de van [slachtoffer 5] afhandig gemaakte gelden is een gesprek dat is gevonden op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] . Dit gesprek wordt gevoerd met ene ‘ [verdachte] ’. Aangezien het dossier geen verdere aanknopingspunten bevat waaruit kan worden afgeleid dat verdachte die ‘ [verdachte] ’ is, wordt verdachte vrijgesproken van dit feit.
Feiten 1, 2 en 3
Op 8 september 2017 deed [slachtoffer 1] aangifte bij de politie. Hij verklaarde dat hij op 3 september 2017 een WhatsApp-bericht kreeg van iemand die zich voordeed als zijn zoon. Diegene vroeg hem om een bedrag van in totaal € 1.658,96 over te maken op rekeningnummer [rekeningnummer] . Dat heeft [slachtoffer 1] gedaan. Later kwam [slachtoffer 1] erachter dat hij was opgelicht. [2]
Het rekeningnummer [rekeningnummer] stond op naam van [verdachte] . [3]
Op 22 september 2017 deed [slachtoffer 2] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij op 16 september 2017 een WhatsApp-bericht kreeg van iemand die zich voordeed als haar zoon. Diegene vroeg haar om bedragen van € 564,01 en € 571,86 over te maken op rekeningnummer [rekeningnummer] . Dat heeft [slachtoffer 2] gedaan. Later kwam [slachtoffer 2] erachter dat zij was opgelicht. [4]
Op 19 september 2017 deed [slachtoffer 3] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij op 17 september 2017 een WhatsApp-bericht kreeg van iemand die zich voordeed als haar dochter. Diegene vroeg haar om bedragen van € 679,66 en € 589,56 over te maken op rekeningnummer [rekeningnummer] . Later kwam [slachtoffer 3] erachter dat zij was opgelicht. [5]
Het rekeningnummer [rekeningnummer] stond op naam van [verdachte] . [6]
Verdachte heeft op 6 oktober 2017 bij de politie verklaard dat iemand hem had gevraagd om nieuwe bankpasjes aan te vragen. Hij moest de bankpasjes afgeven. Hij heeft € 50,- gekregen voor het openen van de rekeningen. Als hij het niet zou doen zou hij klappen krijgen. [7]
Interpretatie van de bewijsstukken van feiten 1, 2 en 3
Uit de hierboven besproken bewijsstukken blijkt dat verdachte tegen betaling en onder dreiging van geweld meerdere rekeningen heeft geopend en de bijbehorende pinpassen en pincodes heeft afgegeven aan anderen. Op die rekeningen zijn meerdere bedragen overgemaakt die van oplichting afkomstig waren. Daarmee staat vast dat de rekeningen van verdachte zijn gebruikt om geldbedragen die uit misdrijven afkomstig waren wit te wassen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder de hiervoor omschreven omstandigheden moet hebben geweten dat zijn rekeningen voor strafbare doeleinden konden worden gebruikt. Door deze rekeningen desondanks te openen en de pinpassen met codes af te geven, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hierdoor behulpzaam was aan het opzettelijk witwassen van geld dat van een misdrijf afkomstig was. Dit levert dus (meermalen) medeplichtigheid aan witwassen op, zoals meer subsidiair ten laste gelegd. Verdachte wordt vrijgesproken van medeplichtigheid aan oplichting en medeplegen van witwassen.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris ontkend wat hij bij de politie heeft verklaard. Aangezien de verklaring van verdachte bij de politie ondertekend, heel gedetailleerd en concreet is en ook steun vindt in andere bewijsstukken in het dossier, gaat de rechtbank uit van de juistheid van die verklaring.
Feit 4
Op 29 september 2017 deed [slachtoffer 4] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij op 25 september 2017 een WhatsApp-bericht kreeg van iemand die zich voordeed als haar dochter. Diegene vroeg haar om geldbedragen van € 679,01 en € 589,77 over te maken op rekeningnummer [rekeningnummer] . Dat heeft [slachtoffer 4] gedaan. Later kwam [slachtoffer 4] erachter dat zij was opgelicht. [8]
Het rekeningnummer [rekeningnummer] stond op naam van [medeverdachte 1] . [9]
Uit de rekeningafschriften van rekening [rekeningnummer] blijkt dat op 26 september 2017 € 670,- en € 300,- is gepind bij de ING-geldautomaat op de Neude in Utrecht en € 20,- is gepind bij de ING-geldautomaat op de Voorstraat in Utrecht. [10]
Verdachte heeft op 6 oktober 2017 bij de politie verklaard dat hij een keer geld van de rekening van [medeverdachte 1] (
de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]) moest halen van twee jongens. Vervolgens had hij geld gepind met de pinpas van [medeverdachte 1] . Dat geld had hij aan die jongens gegeven. Hij had gepind bij de Albert Heijn op de Voorstraat en de ING op de Neude in Utrecht. [11]
Interpretatie van de bewijsstukken van feit 4
Uit de hierboven besproken bewijsstukken blijkt dat verdachte op verzoek van anderen met de pinpas van [medeverdachte 1] meerdere grote bedragen heeft gepind. Die bedragen waren van oplichting afkomstig. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op z’n minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld dat hij pinde van een misdrijf afkomstig was. Het verzoek om het geld te pinnen van de rekening van [medeverdachte 1] kwam immers van de jongens voor wie hij enkele dagen eerder, tegen betaling en onder dreiging van geweld, rekeningen had geopend en aan wie hij de bijbehorende pinpassen had afgestaan. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van witwassen. Verdachte wordt vrijgesproken van medeplichtigheid aan oplichting.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris wat hij bij de politie heeft verklaard ontkend. Aangezien de verklaring van verdachte bij de politie ondertekend, heel gedetailleerd en concreet is en ook steun vindt in andere bewijsstukken in het dossier - in het bijzonder waar het gaat om de locaties waar verdachte heeft gepind -, gaat de rechtbank uit van de juistheid van die verklaring.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. (zaak 7)
(onbekend gebleven) personen op of omstreeks 3 september 2017 te Utrecht, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar een geldbedrag (van in totaal €1.658,96) hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl deze (onbekend gebleven) personen wisten dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot en bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (op tijdstippen
gelegen) in de periode van 6 juni 2017 tot en met 3 september 2017 te
Utrecht, althans (elders) in Nederland, opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft, door
- op verzoek van die (onbekend gebleven) personen een bankrekening te openen en
- (vervolgens) die (onbekend gebleven) personen toegang tot zijn bankrekening, pinpas en pincode te geven en
- zijn bankrekeningnummer, pinpas en pincode aan die (onbekend gebleven) personen ter beschikking te stellen;
2. ( (zaak 12)
(onbekend gebleven) personen op of omstreeks 16 september 2017 te Utrecht, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar een geldbedrag (van in totaal €1.135,87) hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl deze (onbekend gebleven) personen wisten dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot en bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (op tijdstippen
gelegen) in de periode van 6 juni 2017 tot en met 16 september 2017 te
Utrecht, althans (elders) in Nederland, opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft, door
- op verzoek van die (onbekend gebleven) personen een bankrekening te
openen en
- (vervolgens) die (onbekend gebleven) personen toegang tot zijn bankrekening, pinpas en pincode te geven en
- zijn bankrekeningnummer, pinpas en pincode aan die (onbekend gebleven) personen ter beschikking te stellen;
3. ( (zaak 13)
(onbekend gebleven) personen op of omstreeks 17 september 2017 te
Utrecht, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar een geldbedrag (van in totaal €1.1269,22) hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl deze (onbekend gebleven) personen wisten dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot en bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (op tijdstippen
gelegen) in de periode van 6 juni 2017 tot en met 17 september 2017 te
Utrecht, althans (elders) in Nederland, opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft, door
- op verzoek van die (onbekend gebleven) personen een bankrekening te
openen en
- (vervolgens) die (onbekend gebleven) personen toegang tot zijn bankrekening, pinpas en pincode te geven en
- zijn bankrekeningnummer, pinpas en pincode aan die (onbekend gebleven) personen ter beschikking te stellen;
4. ( (zaak 16)
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 25 september 2017 tot en met 26 september 2017 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag (van in totaal €1.268,78) voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor verdachte.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door verdachte gepleegde feiten bestond. De door verdachte gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door verdachte gepleegde feiten:
  • feit 1, feit 2, feit 3: telkens: medeplichtigheid aan witwassen;
  • feit 4: medeplegen van witwassen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat verdachte een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie neemt het verdachte kwalijk dat hij schade heeft veroorzaakt voor de slachtoffers. De officier van justitie houdt rekening met het tijdsverloop, maar vindt ook dat er vanuit de straf een generaal preventieve werking moet uitgaan. Hij vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat van verdachte heeft verzocht om rekening te houden met het tijdsverloop en de jonge leeftijd van verdachte. De advocaat vindt dat verdachte volgens het jeugdstrafrecht moet worden berecht. De advocaat verzoekt om een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij de straf heeft bepaald.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich in een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan en bijgedragen aan het witwassen van geldbedragen. Door aan opbrengsten van misdrijven een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij hieraan heeft bijgedragen.
De rechtbank vindt dat bij de ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van korte duur of een taakstraf van lange duur past. Dat neemt zij dus ook als uitgangspunt bij het bepalen van de straf.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van verdachte blijkt dat hij eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Omdat dat geen vergelijkbare strafbare feiten zijn als de feiten waar verdachte nu voor wordt veroordeeld, hebben die veroordelingen in dit geval geen invloed op het bepalen van de straf.
Advies van de reclassering
Verdachte heeft een gesprek gevoerd met mevrouw Van Keulen van Tactus Verslavingszorg. Zij heeft een rapport over verdachte geschreven. De reclassering signaleert instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Verdachte is dak- en thuisloos, heeft geen inkomen, werk of dagbesteding en heeft een problematisch verleden met zijn familie. Verdachte is niet gemotiveerd om aan zichzelf te werken. De reclassering vindt echter wel dat hulp en begeleiding noodzakelijk is om stabiliteit te creëren en te werken aan gedragsverandering om de kans op herhaling van strafbare feiten te beperken. Alleen als verdachte op de zitting aangeeft dat hij is gemotiveerd om mee te werken met de reclassering, vindt de reclassering het nuttig om een reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden op te leggen. Als dat niet het geval is, adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering heeft zich met de haar beschikbare informatie niet kunnen uitlaten over de wenselijkheid van de toepassing van het jeugdstrafrecht.
8.3.3
Conclusie
De rechtbank zal verdachte volgens het volwassenstrafrecht berechten. Voor volwassenen vanaf 18 jaar oud geldt het uitgangspunt dat zij volgens het volwassenstrafrecht worden berecht. Alleen in uitzonderingsgevallen kan een jongvolwassene toch volgens de regels van het jeugdstrafrecht worden berecht. In de zaak van verdachte is niet gebleken dat zich zo’n uitzonderingssituatie voordoet.
Zoals gezegd vindt de rechtbank een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf van lange duur in beginsel passend. De strafbare feiten hebben echter al bijna vier jaar geleden plaatsgevonden en het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte bij deze strafbare feiten is ook al bijna vier jaar geleden begonnen. De redelijke termijn is dus overschreden. De rechtbank vindt het daarom niet meer passend als verdachte nu naar de gevangenis moet. De rechtbank houdt ook rekening met de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten. Omdat verdachte niet heeft laten blijken gemotiveerd te zijn om mee te werken met de reclassering, ziet de rechtbank geen reden om een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 100 uren passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJEN

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat alle vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk moeten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat verzoekt om de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen of nietontvankelijk te verklaren, omdat hij vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1
[slachtoffer 1]
heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert een bedrag van € 1.658,96. Dat is het bedrag waarvoor hij is opgelicht. Op de zitting heeft [slachtoffer 1] zijn vordering verhoogd met een bedrag van € 19,80 voor de reiskosten die hij heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] de vergoeding gevraagd van proceskosten van € 2,39 voor het opvragen van een uittreksel uit de Kamer van Koophandel.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezenverklaarde en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De vordering wordt tot dat bedrag toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Als en voor zover verdachtes mededader betaalt, hoeft verdachte die schade niet meer te betalen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.678,76, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 september 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 26 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte of zijn mededader aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op € 2,30.
9.3.2
[slachtoffer 2]
heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert een bedrag van € 1.135,87. Dat is het bedrag waarvoor zij is opgelicht.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezenverklaarde en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De vordering wordt tot dat bedrag toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Als en voor zover verdachtes mededader betaalt, hoeft verdachte die schade niet meer te betalen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.135,87, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 september 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 21 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte of zijn mededader aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
9.3.3
[slachtoffer 3]
heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert een bedrag van € 1.269,22. Dat is het bedrag waarvoor zij is opgelicht.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 3 bewezenverklaarde en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De vordering wordt tot dat bedrag toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Als en voor zover verdachtes mededader betaalt, hoeft verdachte die schade niet meer te betalen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.269,22, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 september 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 22 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte of zijn mededader aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
9.3.4
[slachtoffer 4]
heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert een bedrag van € 1.268,78. Dat is het bedrag waarvoor zij is opgelicht.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 4 bewezenverklaarde en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De vordering wordt tot dat bedrag toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Als en voor zover verdachtes mededader betaalt, hoeft verdachte die schade niet meer te betalen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 4] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.268,78, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 september 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 22 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte of zijn mededader aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22b, 36f, 47, 48, 49, 57, 60a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder feit 1, meer subsidiair, feit 2, meer subsidiair, feit 3, meer subsidiair, en feit 4, subsidiair, ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.678,76, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2017;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] € 1.678,76, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2017, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 26 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 2,30;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.135,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2017;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] € 1.135,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2017, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 21 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 1.269,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2017;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] € 1.269,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2017, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 22 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 1.268,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2017;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] € 1.268,78, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2017, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 22 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.M. Heppe, voorzitter, mrs. E.J.W. Verhaagh en C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 mei 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. (zaak 7)
een of meer (onbekend gebleven) personen op of omstreeks 3 september 2017 te te Utrecht en/of 's-Hertogenbosch, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.658,96), door
- informatie omtrent het privéleven en/of de sociale contacten van die [slachtoffer 1] te
verzamelen en/of
- die [slachtoffer 1] te benaderen via WhatsApp-berichten, althans door middel van elektronisch berichtenverkeer en/of
- zich voor te doen als de zoon van die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) aan te geven dat die zoon een nieuw telefoonnummer zou hebben en/of
- aan te geven dat die zoon een (spoedeisend) financieel probleem had en/of een probleem met/storing bij het tele- of internetbankieren en/of
- die [slachtoffer 1] om (financiële) hulp te vragen en/of te verzoeken om (per ommegaande) een of meer rekeningen te betalen en/of
- (daarbij) aan te geven dat die [slachtoffer 1] dat geld na het voorschieten/betalen zo snel mogelijk (contant) terug zou krijgen en/of
- die [slachtoffer 1] een bankrekeningnummer door te geven waarop het geld gestort moest worden en/of (nadere) instructies gegeven om geld over te maken naar een
door verdachte opgegeven bankrekeningnummer, waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot afgifte van bovenomschreven goed,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (op een of meer tijdstippen
gelegen) in of omstreeks de periode van 6 juni 2017 tot en met 3 september 2017 te
Utrecht en/of 's-Hertogenbosch, althans (elders) in Nederland, een of meermalen
(telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- op verzoek van die (onbekend gebleven) personen een of meer bankrekeningen te
openen (en daarbij het adres van een ander dan die van hem, verdachte, op te geven) en/of
- (vervolgens) die (onbekend gebleven) personen toegang tot zijn bankrekening en/of pinpas en/of pincode te geven en/of
- zijn bankrekeningnummer en/of pinpas en/of pincode aan die (onbekend gebleven) personen ter beschikking te stellen;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 september 2017 te Utrecht en/of 's-Hertogenbosch, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.658,96), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.658,96) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a
Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
een of meer (onbekend gebleven) personen op of omstreeks 3 september 2017 te Utrecht en/of 's-Hertogenbosch, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.658,96), heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.658,96) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl deze (onbekend gebleven) personen wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (op een of meer tijdstippen
gelegen) in of omstreeks de periode van 6 juni 2017 tot en met 3 september 2017 te
Utrecht en/of 's-Hertogenbosch, althans (elders) in Nederland, een of meermalen (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- op verzoek van die (onbekend gebleven) personen een of meer bankrekeningen te openen (en daarbij het adres van een ander dan die van hem, verdachte, op te geven) en/of
- (vervolgens) die (onbekend gebleven) personen toegang tot zijn bankrekening en/of pinpas en/of pincode te geven en/of
- zijn bankrekeningnummer en/of pinpas en/of pincode aan die (onbekend gebleven) personen ter beschikking te stellen;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a
Wetboek van Strafrecht )
2. ( (zaak 12)
een of meer (onbekend gebleven) personen op of omstreeks 16 september 2017 te
Utrecht en/of Liempde, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.135,87), door
- informatie omtrent het privéleven en/of de sociale contacten van die [slachtoffer 2] te
verzamelen en/of
- die [slachtoffer 2] te benaderen via WhatsApp-berichten, althans door middel van elektronisch berichtenverkeer en/of
- zich voor te doen als de zoon van die [slachtoffer 2] en/of (daarbij) aan te geven dat die
zoon een nieuw telefoonnummer zou hebben en/of
- aan te geven dat die zoon een (spoedeisend) financieel probleem had en/of een probleem met/storing bij het tele- of internetbankieren en/of
- die [slachtoffer 2] om (financiële) hulp te vragen en/of te verzoeken om (per
ommegaande) een of meer rekeningen te betalen en/of
- (daarbij) aan te geven dat die [slachtoffer 2] dat geld na het voorschieten/betalen zo
snel mogelijk (contant) terug zou krijgen en/of
- die [slachtoffer 2] een bankrekeningnummer door te geven waarop het geld gestort
moest worden en/of (nadere) instructies gegeven om geld over te maken naar een
door verdachte opgegeven bankrekeningnummer, waardoor die [slachtoffer 2] werd bewogen tot afgifte van bovenomschreven goed,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (op een of meer tijdstippen
gelegen) in of omstreeks de periode van 6 juni 2017 tot en met 16 september 2017 te
Utrecht en/of Liempde, althans (elders) in Nederland, een of meermalen (telkens)
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- op verzoek van die (onbekend gebleven) personen een of meer bankrekeningen te
openen (en daarbij het adres van een ander dan die van hem, verdachte, op te geven) en/of
- (vervolgens) die (onbekend gebleven) personen toegang tot zijn bankrekening en/of pinpas en/of pincode te geven en/of
- zijn bankrekeningnummer en/of pinpas en/of pincode aan die (onbekend gebleven) personen ter beschikking te stellen;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 september 2017 te Utrecht en/of Liempde, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.135,87), heeft verworven,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.135,87) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
een of meer (onbekend gebleven) personen op of omstreeks 16 september 2017 te Utrecht en/of Liempde, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.135,87), heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.135,87) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl deze (onbekend gebleven) personen wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (op een of meer tijdstippen
gelegen) in of omstreeks de periode van 6 juni 2017 tot en met 16 september 2017 te
Utrecht en/of Liempde, althans (elders) in Nederland, een of meermalen (telkens)
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- op verzoek van die (onbekend gebleven) personen een of meer bankrekeningen te
openen (en daarbij het adres van een ander dan die van hem, verdachte, op te geven) en/of
- (vervolgens) die (onbekend gebleven) personen toegang tot zijn bankrekening en/of pinpas en/of pincode te geven en/of
- zijn bankrekeningnummer en/of pinpas en/of pincode aan die (onbekend gebleven) personen ter beschikking te stellen;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a
Wetboek van Strafrecht )
3. ( (zaak 13)
een of meer (onbekend gebleven) personen op of omstreeks 17 september 2017 te Utrecht en/of Leens, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.1269,22), door
- informatie omtrent het privéleven en/of de sociale contacten van die [slachtoffer 3] te
verzamelen en/of
- die [slachtoffer 3] te benaderen via WhatsApp-berichten, althans door middel van elektronisch berichtenverkeer en/of
- zich voor te doen als de dochter van die [slachtoffer 3] en/of (daarbij) aan te geven dat die dochter een nieuw telefoonnummer zou hebben en/of
- aan te geven dat die dochter een (spoedeisend) financieel probleem had en/of een
probleem met/storing bij het tele- of internetbankieren en/of
- die [slachtoffer 3] om (financiële) hulp te vragen en/of te verzoeken om (per ommegaande) een of meer rekeningen te betalen en/of
- (daarbij) aan te geven dat die [slachtoffer 3] dat geld na het voorschieten/betalen zo
snel mogelijk (contant) terug zou krijgen en/of
- die [slachtoffer 3] een bankrekeningnummer door te geven waarop het geld gestort
moest worden en/of (nadere) instructies gegeven om geld over te maken naar een
door verdachte opgegeven bankrekeningnummer, waardoor die [slachtoffer 3] werd bewogen tot afgifte van bovenomschreven goed,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (op een of meer tijdstippen
gelegen) in of omstreeks de periode van 6 juni 2017 tot en met 17 september 2017 te
Utrecht en/of Leens, althans (elders) in Nederland, een of meermalen (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- op verzoek van die (onbekend gebleven) personen een of meer bankrekeningen te
openen (en daarbij het adres van een ander dan die van hem, verdachte, op te geven) en/of
- (vervolgens) die (onbekend gebleven) personen toegang tot zijn bankrekening en/of pinpas en/of pincode te geven en/of
- zijn bankrekeningnummer en/of pinpas en/of pincode aan die (onbekend gebleven) personen ter beschikking te stellen;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 september 2017 te Utrecht en/of Leens, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.1269,22), heeft verworven,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.1269,22) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
een of meer (onbekend gebleven) personen op of omstreeks 17 september 2017 te
Utrecht en/of Leens, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.1269,22), heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal 1.1269,22) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl deze (onbekend gebleven) personen wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (op een of meer tijdstippen
gelegen) in of omstreeks de periode van 6 juni 2017 tot en met 17 september 2017 te
Utrecht en/of Leens, althans (elders) in Nederland, een of meermalen (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- op verzoek van die (onbekend gebleven) personen een of meer bankrekeningen te
openen (en daarbij het adres van een ander dan die van hem, verdachte, op te geven) en/of
- (vervolgens) die (onbekend gebleven) personen toegang tot zijn bankrekening en/of pinpas en/of pincode te geven en/of
- zijn bankrekeningnummer en/of pinpas en/of pincode aan die (onbekend gebleven) personen ter beschikking te stellen;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a
Wetboek van Strafrecht )
4. ( (zaak 16)
een of meer (onbekend gebleven) personen in of omstreeks de periode van 25 september 2017 tot en met 27 september 2017 te Utrecht en/of Breda, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.268,78), door
- informatie omtrent het privéleven en/of de sociale contacten van die [slachtoffer 4] te verzamelen en/of
- die [slachtoffer 4] te benaderen via WhatsApp-berichten, althans door middel van elektronisch berichtenverkeer en/of
- zich voor te doen als de dochter van die [slachtoffer 4] en/of (daarbij) aan te geven dat die dochter een nieuw telefoonnummer zou hebben en/of
- aan te geven dat die dochter een (spoedeisend) financieel probleem had en/of een probleem met/storing bij het tele- of internetbankieren en/of
- die [slachtoffer 4] om (financiële) hulp te vragen en/of te verzoeken om (per ommegaande) een of meer rekeningen te betalen en/of
- (daarbij) aan te geven dat die [slachtoffer 4] dat geld na het voorschieten/betalen zo snel mogelijk (contant) terug zou krijgen en/of
- die [slachtoffer 4] een bankrekeningnummer door te geven waarop het geld gestort moest worden en/of (nadere) instructies gegeven om geld over te maken naar een
door verdachte opgegeven bankrekeningnummer, waardoor die [slachtoffer 4] werd bewogen tot afgifte van bovenomschreven goed,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (op een of meer tijdstippen
gelegen) in of omstreeks de periode van 25 september 2017 tot en met 27 september 2017 te Utrecht en/of Breda, althans (elders) in Nederland, een of meermalen (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- op verzoek van die (onbekend gebleven) personen de pinpas en/of pincode van [medeverdachte 1] aan die [medeverdachte 1] te vragen en/of
- de bankgegevens van [medeverdachte 1] aan die (onbekend gebleven) personen door te geven en/of
- met die pinpas contant geld te pinnen en/of (vervolgens) dit geld af te geven aan die (onbekend gebleven) personen;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij (op een of meer tijdstippen gelegen) in of omstreeks de periode van 25 september 2017 tot en met 27 september 2017 te Utrecht en/of Breda, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.268,78), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.1268,78) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
een of meer (onbekend gebleven) personen (op een of meer tijdstippen gelegen) in of omstreeks de periode van 25 september 2017 tot en met 27 september 2017 te Utrecht en/of Breda, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meermalen (telkens) een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.268,78), heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.268,78) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl deze (onbekend gebleven) personen wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (op een of meer tijdstippen
gelegen) in of omstreeks de periode van 25 september 2017 tot en met 27 september 2017 te Utrecht en/of Breda, althans (elders) in Nederland, een of meermalen
(telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- op verzoek van die (onbekend gebleven) personen de pinpas en/of pincode van [medeverdachte 1] aan die [medeverdachte 1] te vragen en/of
- de bankgegevens van [medeverdachte 1] aan die (onbekend gebleven) personen door te geven en/of
- met die pinpas contant geld te pinnen en/of (vervolgens) dit geld af te geven aan die (onbekend gebleven) personen;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a
Wetboek van Strafrecht )
5. ( (zaak 22)
een of meer (onbekend gebleven) personen in of omstreeks de periode van 13 december 2017 tot en met 14 december 2017 te Utrecht en/of Heerlen, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag (van in totaal €930,-), door
- informatie omtrent het privéleven en/of de sociale contacten van die [slachtoffer 5] te verzamelen en/of
- die [slachtoffer 5] te benaderen via WhatsApp-berichten, althans door middel van elektronisch berichtenverkeer en/of
- zich voor te doen als de dochter van die [slachtoffer 5] en/of (daarbij) aan te geven dat die dochter een nieuw telefoonnummer zou hebben en/of
- aan te geven dat die dochter een (spoedeisend) financieel probleem had en/of een probleem met/storing bij het tele- of internetbankieren en/of
- die [slachtoffer 5] om (financiële) hulp te vragen en/of te verzoeken om (per ommegaande) een of meer rekeningen te betalen en/of
- (daarbij) aan te geven dat die [slachtoffer 5] dat geld na het voorschieten/betalen zo snel mogelijk (contant) terug zou krijgen en/of
- die [slachtoffer 5] een bankrekeningnummer door te geven waarop het geld gestort moest worden en/of (nadere) instructies gegeven om geld over te maken naar een door verdachte opgegeven bankrekeningnummer, waardoor die [slachtoffer 5] werd bewogen tot afgifte van bovenomschreven goed,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (op een of meer tijdstippen gelegen) in of omstreeks de periode van 13 december 2017 tot en met 14 december 2017 te Utrecht en/of Heerlen, althans (elders) in Nederland, een of meermalen (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- op verzoek van die (onbekend gebleven) personen de pinpas en/of pincode van [A] aan die [A] te vragen en/of
- de bankgegevens van [A] aan die (onbekend gebleven) personen door te geven en/of
- met de pinpas van [A] contant geld te pinnen en/of (vervolgens) dit geld af te geven aan die (onbekend gebleven) personen;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
(zaak 22)
hij (op een of meer tijdstippen gelegen) in of omstreeks de periode van 13 december 2017 tot en met 14 december 2017 te Utrecht en/of Heerlen, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €930,-), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €930,-) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
een of meer (onbekend gebleven) personen (op een of meer tijdstippen gelegen) in of omstreeks de periode van 13 december 2017 tot en met 14 december 2017 te Utrecht en/of Heerlen, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meermalen (telkens) een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €2.180,10), heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €2.180,10) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl deze (onbekend gebleven) personen wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (op een of meer tijdstippen
gelegen) in of omstreeks de periode van 13 december 2017 tot en met 14 december 2017 te Utrecht en/of Heerlen, althans (elders) in Nederland, een of meermalen (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- op verzoek van die (onbekend gebleven) personen de pinpas en/of pincode van [A] aan die [A] te vragen en/of
- de bankgegevens van [A] aan die (onbekend gebleven) personen door te geven en/of
- met de pinpas van [A] contant geld te pinnen en/of (vervolgens) dit geld af te geven aan die (onbekend gebleven) personen;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a
Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal in deze zaak zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900-2020096766 van 20 april 2020, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1028. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 146-147.
3.Een geschrift, te weten: een e-mailbericht van de ING-bank, p. 155.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 308-309.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 321-322.
6.Een geschrift, te weten: een e-mailbericht van de ABN AMRO-bank, p. 328.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 169-171.
8.Proces-verbaal van aangifte, p. 475-476.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 106.
10.Een geschrift, te weten: een rekeningafschrift van rekening [rekeningnummer] , p. 119.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 172.