ECLI:NL:RBMNE:2021:2171

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
16-088976-20; 16-166457-19 (gev. ttz); 16-245300-19 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes mannen voor oplichting en witwassen met gevolgen voor slachtoffers en elektronisch bankieren

Op 26 mei 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zes mannen die betrokken waren bij verschillende oplichtingen en witwaspraktijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat hun daden het vertrouwen van slachtoffers in elektronisch bankieren hebben geschaad. De verdachten werden beschuldigd van het helpen bij oplichting en het witwassen van geldbedragen die uit deze oplichtingen voortkwamen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een openbare zitting, waarbij de advocaat van de verdachten, M.G. Vos, en de officier van justitie, T. Tanghe, aanwezig waren. De rechtbank heeft de feiten en bewijsstukken zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan medeplichtigheid aan witwassen en bedreiging. De straffen varieerden van taakstraffen tot gevangenisstraffen, waarbij de rechtbank rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten en de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor het bedrag van € 1.268,78, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de impact van oplichting en witwassen op slachtoffers en de noodzaak van een strenge aanpak van dergelijke misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-088976-20; 16-166457-19 (gev. ttz); 16-245300-19 (gev. ttz)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 4 december 2019 (politierechter) en 8 april 2021 (meervoudige kamer). Op de zitting van 8 april 2021 is de zaak inhoudelijk behandeld. Namens verdachte was zijn advocaat M.G. Vos aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Het onderzoek is op de zitting van 12 mei 2021 gesloten.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van de advocaat van verdachte, mr. M.G. Vos, en de officier van justitie, mr. T. Tanghe.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlasteleggingen, die als bijlage zijn opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
16-088976-20
in de periode van 16 september 2017 tot en met 2 oktober 2017 anderen heeft geholpen bij de oplichting van [slachtoffer 1] in Utrecht of Roermond (
primair),
dan welin die periode en op die plek samen met anderen € 1.268,78 heeft witgewassen (
subsidiair),
dan welin die periode en op die plek anderen heeft geholpen met het witwassen van dat bedrag (
meer subsidiair);
16-166457-19
op 8 augustus 2018 in Baarn een geldbedrag van € 1.717,70 heeft witgewassen;
16-245300-19
op 24 april 2019 in Utrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich twee keer heeft schuldig gemaakt aan witwassen en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging.
4.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de bedreiging, moet worden vrijgesproken. Volgens de advocaat had verdachte nooit de beschikking over de geldbedragen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
16-088976-20 [1]
Op 5 oktober 2017 deed [slachtoffer 1] aangifte bij de politie. Hij verklaarde dat zijn vrouw op 1 oktober 2017 op haar telefoon een WhatsApp-bericht ontving van iemand die zich voordeed als hun dochter. Diegene vroeg of [slachtoffer 1] en zijn vrouw € 679,01 euro en € 589,77 euro wilden overmaken naar rekeningnummer [rekeningnummer] . Dat hebben zij gedaan. Later kwam [slachtoffer 1] erachter dat hij was opgelicht. [2]
Uit onderzoek van de politie bleek dat rekeningnummer [rekeningnummer] op naam stond van verdachte. [3]
Verdachte heeft op 7 november 2017 aangifte gedaan bij de politie. Hij verklaarde dat hij op 16 september 2017 in pension [pension] werd aangesproken door ene ‘ [naam] ’. [naam] zei dat hij nog geld van iemand kreeg maar dat hij zijn pinpas was kwijtgeraakt. [naam] vroeg toen of hij de pinpas van verdachte tijdelijk mocht gebruiken zodat hij het geld op de rekening van verdachte kon storten. [naam] zei dat hij voor het uitlenen van zijn bankpas € 800,- zou krijgen. Verdachte verklaarde dat hij bang was dat het uit de hand zou lopen als hij zijn pinpas niet af zou geven. Verdachte heeft zijn pinpas met de bijbehorende code vervolgens aan [naam] gegeven. [naam] zei dat hij zijn pinpas binnen twee weken weer terug zou krijgen. [4]
Interpretatie van de bewijsstukken
Op de rekening van verdachte zijn bedragen overgemaakt die afkomstig waren van oplichting. Daarmee staat vast dat de rekening van verdachte is gebruikt om geldbedragen die uit misdrijf afkomstig waren, wit te wassen.
Uit de hierboven besproken bewijsstukken blijkt dat verdachte tegen de belofte van betaling van een zeer hoog bedrag zijn pinpas en pincode heeft afgegeven aan een ander. Verdachte was bang dat het uit de hand zou lopen als hij zijn pinpas niet zou afgeven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden moet hebben geweten dat zijn rekening voor strafbare doeleinden zou kunnen worden gebruikt. Door desondanks zijn bankrekening, pinpas en pincode ter beschikking te stellen en zonder op het gebruik hiervan toezicht te houden, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hierdoor behulpzaam was aan het opzettelijk witwassen van geld dat van een misdrijf afkomstig was. Dit levert dus medeplichtigheid aan witwassen op, zoals meer subsidiair ten laste gelegd. Verdachte wordt vrijgesproken van medeplichtigheid aan oplichting en medeplegen van witwassen.
16-166457-19 [5]
Op 10 augustus 2018 deed [aangever] aangifte bij de politie. Hij verklaarde dat hij op 7 augustus een WhatsApp-bericht ontving van iemand die zich voordeed als zijn zus. Zijn zus vroeg toen of hij bedragen van € 946,70 en € 753,- kon overmaken naar rekeningnummer [rekeningnummer] . Dat heeft [aangever] gedaan. Later kwam [aangever] erachter dat hij was opgelicht. [6]
Het rekeningnummer [rekeningnummer] stond op naam van [A] . [7]
Uit onderzoek naar het betalingsverkeer op de rekening met nummer [rekeningnummer] bleek dat op 8 augustus 2018 een bedrag van € 1.717,70 werd overgeschreven vanaf het rekeningnummer van [aangever] . Dezelfde dag om 9.49 uur werd een bedrag van € 500,- gepind bij de Rabobank in Amsterdam. [8]
Verdachte heeft op de zitting van 4 december 2019 verklaard dat hij het bedrag van € 500,- in Amsterdam heeft gepind. Een Marokkaanse jongen had hem gevraagd om dat te doen. Die jongen had eten voor verdachte betaald. Later was de jongen dreigend geworden tegen verdachte. [9]
Interpretatie van de bewijsstukken
Uit de hierboven besproken bewijsstukken blijkt dat verdachte voor een ander een geldbedrag van € 500,-, dat afkomstig was van oplichting, heeft gepind. Die ander had eten voor verdachte betaald en deed ook dreigend tegen verdachte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden moet hebben geweten dat het bedrag dat hij pinde van een misdrijf afkomstig kon zijn. Door desondanks het geldbedrag te pinnen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zich schuldig zou maken aan witwassen. De rechtbank acht dus bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Verdachte wordt vrijgesproken van medeplichtigheid aan oplichting.
16-245300-19 [10]
Verdachte heeft op de zitting van 4 december 2019 toegegeven dat hij dit feit – voor zover bewezen verklaard door de rechtbank – heeft gepleegd. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsstukken staat, maar alleen opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
De bewijsstukken:
- het verhoor van [slachtoffer 2] van 7 mei 2019 [11] ;
- de verklaring van verdachte op de zitting van 4 december 2019 [12] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
16-088976-20
een (onbekend gebleven) persoon in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 2 oktober 2017 te Utrecht en/of Roermond, althans (elders) in Nederland, een geldbedrag (van in totaal €1.268,78) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl die (onbekend gebleven) persoon wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot en bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 16 september 2017 tot en met 2 oktober 2017 te Utrecht opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft, door
- die (onbekend gebleven) personen toegang tot zijn bankrekening, pinpas en pincode te geven en
- zijn bankrekeningnummer, pinpas en pincode aan die (onbekend gebleven) personen ter beschikking te stellen;
16-166457-19
op 8 augustus 2018 te Nederland, een geldbedrag (500,- euro), voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
16-245300-19
op 24 april 2019 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "als jij [naam] wat aan doet, dan weet ik je te vinden. Je woont in Harmelen. Dan gooi ik een bom door je kankerhuis. Ik maak je kapot".
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor verdachte.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door verdachte gepleegde feiten bestond. De door verdachte gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door verdachte gepleegde feiten:
16-088976-20
medeplichtigheid aan witwassen;
16-166457-19
witwassen;
16-245300-19
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat verdachte een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie neemt het verdachte kwalijk dat hij schade heeft veroorzaakt voor de slachtoffers. De officier van justitie houdt rekening met het tijdsverloop, maar vindt ook dat er vanuit de straf een generaal preventieve werking moet uitgaan. Hij vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt het niet passend om verdachte na zo’n lange tijd nog de gevangenis in te sturen. Verdachte is kwetsbaar en lijkt zijn leven nu op de rit te hebben. De advocaat verzoekt om een taakstraf aan verdachte op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij de straf heeft bepaald.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt en bijgedragen aan het witwassen van geldbedragen. Door aan opbrengsten van misdrijven een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een bedreiging.
De rechtbank neemt verdachte dit handelen kwalijk.
De rechtbank vindt dat bij de ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van korte duur of taakstraf van lange duur past. Dat neemt zij dus ook als uitgangspunt bij het bepalen van de straf.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van verdachte blijkt dat hij eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Omdat dat geen vergelijkbare strafbare feiten zijn als de feiten waar verdachte nu voor wordt veroordeeld, hebben die veroordelingen geen invloed op het bepalen van de straf.
Verslag Amerpoort
De rechtbank heeft kennisgenomen van een verslag van Amerpoort van 5 mei 2019, opgesteld door F. Rotshuizen, gedragsdeskundige, waarin staat beschreven hoe het op dat moment met verdachte ging.
Advies van de reclassering
Verdachte heeft een gesprek gevoerd met mevrouw Van der Groep van Reclassering Nederland. Zij heeft een rapport gedateerd 12 maart 2020 over verdachte geschreven. De reclassering ziet een jonge man, die op verschillende fronten geen openheid van zaken geeft. Er is sprake van ernstige problematiek: bij betrokkene is het syndroom van Klinefelter, een verstandelijke beperking en autisme vastgesteld. De reclassering acht het zorgwekkend dat verdachte geen vaste woonplek heeft, terwijl er sprake is van een verstandelijke beperking. Hij is vertrokken uit een instelling voor jongeren met een verstandelijke beperking en andere problemen en wil geen verdere hulpverlening. Er is sprake van een forse schuld (20.000,- euro). Dat verdachte onder bewind staat is mogelijk beschermend tegen verdere financiële problematiek. De reclassering adviseert oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
De advocaat heeft op de zitting toegelicht dat verdachte op dit moment bij zijn moeder woont en dat er een persoonsgebonden budget voor hem is aangevraagd.
8.3.3
Conclusie
Zoals gezegd vindt de rechtbank een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf van lange duur in beginsel passend. De strafbare feiten hebben echter al bijna vier jaar geleden plaatsgevonden en het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte bij deze strafbare feiten is ook al bijna vier jaar geleden begonnen. De redelijke termijn is dus overschreden. De rechtbank vindt het daarom niet meer passend als verdachte nu naar de gevangenis moet. De rechtbank houdt ook rekening met de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten en met zijn, in de rapportages beschreven, kwetsbaarheid.
Alles overwegend, vindt de rechtbank een taakstraf van 60 uren passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat verzoekt om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het handelen van verdachte te ver verwijderd is van de ontstane schade.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1
[slachtoffer 1]
heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert een bedrag van € 1.268,78. Dat is het bedrag waarvoor [slachtoffer 1] is opgelicht.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 16-088976-20 bewezenverklaarde en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De vordering wordt tot dat bedrag toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Als en voor zover verdachtes mededader betaalt, hoeft verdachte die schade niet meer te betalen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.268,78, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 22 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte of zijn mededader aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22b, 36f, 48, 49, 57, 63, 285 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder parketnummer 16-088976-20, meer subsidiair, onder parketnummer 16-166457-19 en onder parketnummer 16-245300-19 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.268,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2017;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] € 1.268,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2017, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 22 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.M. Heppe, voorzitter, mrs. E.J.W. Verhaagh en C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 mei 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-088976-20
(zaak 17)
een of meer (onbekend gebleven) personen op of omstreeks 1 oktober 2017 te Utrecht en/of Roermond, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.268,78,-), door
- informatie omtrent het privéleven en/of de sociale contacten van die [slachtoffer 1] te verzamelen en/of
- die [slachtoffer 1] te benaderen via WhatsApp-berichten, althans door middel van elektronisch berichtenverkeer en/of
- zich voor te doen als de dochter van die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) aan te geven dat die dochter een nieuw telefoonnummer zou hebben en/of
- aan te geven dat die dochter een (spoedeisend) financieel probleem had en/of een probleem met/storing bij het tele- of internetbankieren en/of
- die [slachtoffer 1] om (financiële) hulp te vragen en/of te verzoeken om (per ommegaande) een of meer rekeningen te betalen en/of
- ( daarbij) aan te geven dat die [slachtoffer 1] dat geld na het voorschieten/betalen zo snel mogelijk (contant) terug zou krijgen en/of
- die [slachtoffer 1] een bankrekeningnummer door te geven waarop het geld gestort moest worden en/of (nadere) instructies gegeven om geld over te maken naar een door verdachte opgegeven bankrekeningnummer, waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot afgifte van bovenomschreven goed,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 16 september 2017 tot en met 2 oktober 2017 te Utrecht en/of Roermond, althans (elders) in Nederland, een of meermalen (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- die (onbekend gebleven) personen toegang tot zijn bankrekening en/of pinpas en/of pincode te geven en/of
- zijn bankrekeningnummer en/of pinpas en/of pincode aan die (onbekend gebleven) personen ter beschikking te stellen;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 16 september 2017 tot en met 2 oktober 2017 te Utrecht en/of Roermond, althans in (elders) Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.268,78), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.268,78), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
een of meer (onbekend gebleven) personen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 2 oktober 2017 te Utrecht en/of Roermond, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.268,78), heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van in totaal €1.268,78) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl deze (onbekend gebleven) personen wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 16 september 2017 tot en met 2 oktober 2017 te Utrecht en/of Roermond, althans (elders) in Nederland, een of meermalen (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- die (onbekend gebleven) personen toegang tot zijn bankrekening en/of pinpas en/of pincode te geven en/of
- zijn bankrekeningnummer en/of pinpas en/of pincode aan die (onbekend gebleven) personen ter beschikking te stellen;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a
Wetboek van Strafrecht )
16-166457-19
hij op of omstreeks 8 augustus 2018 te Baarn, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag (1717,70 euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht )
16-245300-19
hij, op of omstreeks 24 april 2019 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "als jij [naam] wat aan doet, dan weet ik je te vinden. Je woont in [woonplaats] . Dan gooi ik een bom door je kankerhuis. Ik maak je kapot", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal in deze zaak zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900-2020096766 van 20 april 2020, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1028. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 488-489.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 497.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 504-505.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal in deze zaak zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900-2018232204 van 15 juli 2019, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 81. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 6-7.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 25.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
9.Proces-verbaal van onderzoek ter terechtzitting van 4 december 2019.
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal in deze zaak zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900-2019133526 van 17 oktober 2019, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 17. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
11.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer, p. 6-7.
12.Proces-verbaal van onderzoek ter terechtzitting van 4 december 2019.