Deze uitspraak betreft het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin zijn beroep tegen het besluit van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven van 2 augustus 2019 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak van 16 oktober 2020 geoordeeld dat de opposant te laat beroep had ingesteld. De opposant ging in verzet, maar vroeg niet om een zitting. De rechtbank moest nu beoordelen of de eerdere uitspraak terecht was en of er geldige redenen waren voor de te late indiening van het verzetschrift.
De rechtbank oordeelt dat het verzetschrift te laat is ingediend, aangezien het uiterlijk op 1 december 2020 ingediend had moeten zijn, maar pas op 21 december 2020 is ontvangen. De rechtbank heeft de opposant gevraagd om uitleg over de vertraging, waarop de opposant aangaf dat hij door intensieve behandelingen en medicijngebruik niet in staat was om zijn post te beheren. Ondanks de moeilijke omstandigheden van de opposant, oordeelt de rechtbank dat deze redenen niet voldoende zijn om de te late indiening te rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar haar eerdere uitspraak en benadrukt dat de opposant had moeten zorgen voor tijdige indiening van het verzet, eventueel met hulp van derden.
Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het verzet niet-ontvankelijk is en dat de eerdere uitspraak van 16 oktober 2020 in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De beslissing is genomen door mr. J.G. Nicholson, rechter, en is openbaar gemaakt op 20 mei 2021.