ECLI:NL:RBMNE:2021:2167

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/4023
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor wijziging gebruik pand naar detailhandel in strijd met buurtvisie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (verweerder) en een winkelier (eiser) die een omgevingsvergunning wilde aanvragen voor het wijzigen van het gebruik van zijn pand naar detailhandel. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op basis van de geldende bestemmingsplannen en de buurtvisie, die gericht is op het inkrimpen van het winkelaanbod in de betreffende buurt. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het pand van eiser de bestemming 'Gemengde Doeleinden 2' heeft, waar detailhandel niet is toegestaan. Eiser voerde aan dat er vrijstellingsmogelijkheden waren in het bestemmingsplan, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet van toepassing waren. De rechtbank volgde de uitleg van verweerder dat de vergunning niet kon worden verleend omdat het plan van eiser in strijd was met een goede ruimtelijke ordening, zoals vastgelegd in de buurtvisie. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de vergunning had mogen weigeren en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser had ook geen recht op proceskostenvergoeding.

De rechtbank benadrukte dat de belangen van eiser, zoals zijn huurcontract en financiële situatie, voor zijn rekening en risico kwamen. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat de door eiser genoemde panden een speciale aanduiding hadden die detailhandel wel toestond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser], handelend onder de naam
[naam winkel], te [vestigingsplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J. Zaim),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. S.K. Rijvers).

Procesverloop

De aanvraag van eiser voor een omgevingsvergunning voor het planologisch wijzigen van het gebruik van het pand op het adres [adres] in [vestigingsplaats] naar detailhandel is door verweerder met het primaire besluit van 27 februari 2020 afgewezen. Eisers bezwaar daartegen is, onder aanvulling van de motivering, door verweerder met het bestreden besluit van 30 september 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft op 8 november 2020 een beroepschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Sinds ongeveer drie jaar runt eiser in het pand op het adres [adres] in [plaats] (hierna: het pand) [naam winkel] . Volgens verweerder is het op basis van het geldende bestemmingsplan ‘ Lombok e.o .’ (hierna: het bestemmingsplan) niet toegestaan om in het pand een [naam winkel] te hebben. Verweerder heeft daarom de legalisatieaanvraag van eiser voor het planologisch wijzigen van het gebruik van het pand naar detailhandel geweigerd.
2. De rechtbank stelt vast dat het pand van eiser de bestemming ‘Gemengde Doeleinden 2’ en de aanduiding ‘publieksgerichte dienstverlening’ heeft, op basis waarvan detailhandel niet is toegestaan. Dat blijkt uit artikel 9.1 van de planregels in combinatie met de lijst van bedrijfsactiviteiten.
Had verweerder gebruik moeten maken van een vrijstellingsmogelijkheid?
3. Volgens eiser staan in het bestemmingsplan meerdere vrijstellingsmogelijkheden waarvan verweerder gebruik had kunnen maken om de vergunning alsnog te verlenen. In het beroepschrift heeft eiser onder andere artikel 14 van de planregels van het bestemmingsplan aangevoerd, maar heeft het beroep op dit artikel tijdens te zitting ingetrokken. De rechtbank zal daarom hier niet verder op in gaan.
4. Daarnaast beroept eiser zich op de vrijstellingsmogelijkheid van artikel 29, eerst lid, in combinatie met artikel 25, derde lid, van de planregels. Artikel 29 ziet op overgangsrecht en is volgens verweerder niet van toepassing, omdat het bestemmingsplan in 2009 is vastgesteld en eiser pas sinds ongeveer drie jaar in het pand is gevestigd. Artikel 25 geeft in het eerste lid - kort gezegd - een verbod om bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. In het derde lid is bepaald dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd. Volgens verweerder is deze vrijstellingsmogelijkheid niet van toepassing, omdat het pand overeenkomstig de bestemming doelmatig kan worden gebruikt, terwijl eiser het pand juist voor andere doeleinden wil gebruiken.
5. De rechtbank volgt de uitleg van verweerder. Artikel 25 en artikel 29 van de planregels van het bestemmingsplan zijn niet van toepassing op de situatie van eiser en hij kan daarom geen beroep doen op de vrijstellingsmogelijkheden van deze artikelen.
Is de aanvraag van eiser in strijd met een goede ruimtelijke ordening?
6. Verweerder heeft gekeken of de vergunning op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) kon worden verleend, in combinatie met artikel 4, negende lid, bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Daartoe dient verweerder te beoordelen of het plan van eiser in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft hierbij getoetst aan de Buurtvisie [buurtvisie] (hierna: de buurtvisie). Volgens verweerder gaat de buurtvisie uit van concentratie en inkrimping van het winkelaanbod, zodat een vitaal winkelgebied kan worden gecreëerd, en staat de aanvraag van eiser hier haaks op.
7. De rechtbank stelt vast dat de buurtvisie weliswaar is opgesteld door bewoners en ondernemers in het gebied waar het pand van eiser is gevestigd, maar dat het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Utrecht de buurtvisie inmiddels ook middels besluitvorming omarmd hebben. Verweerder heeft de buurtvisie als geaccepteerd beleidsstuk mogen gebruiken bij de beoordeling van de vraag of het plan van eiser in een goede ruimtelijke ordening past.
8. De [naam winkel] is gelegen in het westelijke deel van de [straat] . Verweerder heeft uiteengezet dat de buurtvisie gericht is op concentratie van winkels aan de oostkant van de [straat] en inkrimping aan de westkant. Het verlenen van de vergunning aan eiser is in strijd met deze doelstelling. Eiser voert aan dat de plaats van de [naam winkel] er juist voor zorgt dat het de verkeersdrukte aan de oostkant van de [straat] minder wordt. Daarnaast stelt eiser dat de [naam winkel] zorgt voor een meer divers aanbod van producten. Zoals verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht heeft aangegeven, wordt dat niet in twijfel getrokken, maar is (nieuwe) detailhandel aan de westkant van de [straat] nou eenmaal niet gewenst. Eiser wijst er daarnaast op dat het een dynamische buurt is en dat er vaak nieuwe initiatieven ontplooid worden waarbij af wordt geweken van het bestemmingsplan. Desgevraagd heeft eiser erop gewezen dat het hierbij vooral gaat om horecabestemmingen, terwijl zijn vergunningaanvraag ziet op detailhandel. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunningaanvraag niet past binnen de buurtvisie en daarmee in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Heeft verweerder de belangen voldoende afgewogen?
9. De rechtbank dient daarnaast te toetsen of verweerder de betrokken belangen heeft afgewogen en daarmee in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
10. Eiser voert verschillende bijzondere omstandigheden aan die verweerder volgens hem onvoldoende betrokken heeft bij de belangenafweging. Zo noemt eiser het huurcontract dat hij gesloten heeft met de verhuurder van het pand dat nog doorloopt en zijn slechte financiële situatie. Deze omstandigheden komen evenwel voor rekening en risico van eiser. Het had op zijn weg gelegen om voor het tekenen van het huurcontract duidelijkheid te krijgen of in het pand wel of geen detailhandel mocht worden gevestigd.
11. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan eiser in dit geval niet baten. Er is geen sprake van gelijke gevallen, omdat de door eiser genoemde panden een speciale aanduiding ‘detailhandel’ hebben, zodat winkels in die naburige panden op grond van het bestemmingplan juist wel zijn toegestaan.
12. Op de zitting heeft eiser de beroepsgrond die ziet op het gedogen ingetrokken. De rechtbank zal hier dan ook verder niet op in gaan.
Conclusie
13. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid de vergunning mogen weigeren. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Sloots, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.