ECLI:NL:RBMNE:2021:2166

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/4690
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor gebruik agrarische woning als plattelandswoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. C.J. Koenen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, vertegenwoordigd door W. Verbeek. De zaak betreft een beroep tegen de omgevingsvergunning die op 10 november 2020 is verleend voor het gebruik van een agrarische woning als plattelandswoning. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij vrezen dat de aanwezigheid van de plattelandswoning negatieve gevolgen zal hebben voor hun eigen vergunningaanvraag voor een mestbak op hun perceel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning geen invloed heeft op de beoordeling van de toekomstige vergunning voor de mestbak. De Wet plattelandswoning waarborgt dat het beschermingsregime voor beide woningtypes gelijk is. De rechtbank concludeert dat de zorgen van eisers over de gevolgen van de plattelandswoning voor hun mestbak niet gegrond zijn, omdat de toetsingscriteria voor de vergunningverlening niet veranderen. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. C.J. Koenen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder
(gemachtigde: W. Verbeek).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2], te [plaats]
(gemachtigde: C.P.F. France).

Procesverloop

Op 26 juni 2020 heeft verweerder een ontwerp-omgevingsvergunning en een door de gemeenteraad op 10 juni 2020 afgegeven ontwerpverklaring van geen bedenkingen gepubliceerd voor het gebruiken van een agrarische woning als plattelandswoning aan de [adres] in [plaats] . Eisers hebben hiertegen een zienswijze ingediend. Op 10 november 2020 is de zienswijze ongegrond verklaard en heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend aan derde-partijen. Eisers hebben vervolgens op 21 december 2020 beroep ingesteld, verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2021. Namens eisers is [eiser 1] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-partijen is [derde-partij 1] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Omvang van het geding
1. De omgevingsvergunning van 10 november 2020 ziet zowel op het gebruiken van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning, als op het plaatsen van een dakkapel op de woning op het perceel [adres] in [plaats] (hierna: het perceel van derde-partijen). Het geschil beperkt zich tot het gebruiken van de agrarische woning als plattelandswoning.

Situatieschets

2. Het perceel van derde-partijen maakte oorspronkelijk onderdeel uit van het perceel van eisers. Enkele jaren geleden zijn de percelen kadastraal gesplitst en afzonderlijk van elkaar verkocht. Daarna zijn eisers in 2014 eigenaar geworden van het perceel [adres] (hierna: het perceel van eisers) en runnen hier een paardenhouderij. De woning op het perceel van derde-partijen deed oorspronkelijk dienst als tweede bedrijfswoning voor het voorheen op het totale perceel aanwezige agrarische bedrijf, maar is sinds de kadastrale splitsing en afzonderlijke verkoop feitelijk in gebruik als burgerwoning.
3. Op het perceel van derde-partijen is het bestemmingsplan ‘1e herziening Buitengebied’ (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing. Hierin heeft het perceel onder andere de bestemming ‘agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap’. Het gebruiken van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning is in strijd met artikel 4, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan, dat het wonen in een bedrijfswoning zonder agrarisch bedrijf niet toestaat.
4. Verweerder is hier met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van afgeweken, in combinatie met de Wet Plattelandswoning uit 2013. Ten gevolge van de invoering van deze laatstgenoemde wet zijn wijzingen doorgevoerd in onder meer de artikelen 1.1a en 2.14 van de Wabo, en artikel 11.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. In deze wetten worden daarmee onder ‘plattelandswoningen’ agrarische bedrijfswoningen verstaan die tevens door derden mogen worden bewoond en die niet worden beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. Verweerder heeft bij zijn beoordeling betrokken of er ter plaatse van de nieuwe plattelandswoning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat, ondanks dat de woning op het perceel van derde-partijen zich op relatief korte afstand tot de paardenhouderij van eisers bevindt. Daarbij is gekeken naar geur, geluid en andere aspecten. Hierin lagen, aldus verweerder, geen belemmeringen.
Het beroep van eisers
5. Eisers gronden richten zich niet zozeer tegen de beoordeling door verweerder van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de plattelandswoning. Hun zorgen zien op de gevolgen die de aanwezigheid van de woning zal hebben als eisers een thans illegaal op hun terrein aanwezige mestbak willen legaliseren of moeten verplaatsen. Toen eisers de paardenhouderij kochten, gingen zij ervan uit dat de buiten het bouwperceel gelegen bijbehorende voorzieningen, en met name de mestbak, vergund waren. Dat bleek niet zo te zijn en eisers hebben daarom bij verweerder alsnog een vergunningaanvraag ter legalisatie ingediend voor deze voorzieningen. Eisers vrezen echter dat verweerder deze vergunning niet zal verlenen en dat zij daarom de voorzieningen elders op hun terrein binnen het bouwperceel moeten plaatsen. Eisers wijzen erop dat deze bij een verplichte verplaatsing binnen het bouwperceel dichter op de woning van derde-partijen komt te staan. Volgens eisers is er dan geen sprake meer van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor derde-partijen en eisers vrezen dat dit juridische problemen kan veroorzaken.
6. De rechtbank stelt vast dat het voor de eventuele toekomstige beoordeling van een vergunning voor de mestbak geen verschil maakt of de woning van derde-partijen een agrarische bedrijfswoning is of een plattelandswoning. Door de Wet plattelandswoning is juist gewaarborgd dat het beschermingsregime in beide situaties hetzelfde is. Het enige dat er verandert, is dat het ruimtelijk mogelijk wordt dat de woning bewoond wordt door personen die niet functioneel verbonden zijn aan de paardenhouderij van eisers. Zoals verweerder tijdens de zitting heeft vermeld, blijft daarmee het toetsingskader dat geldt bij een eventuele verplaatsing van de mestbak dichter naar de woning van derde-partijen hetzelfde.
7. Het vorenstaande betekent dat de thans voorliggende vergunningverlening geen invloed heeft op de beoordeling van de vraag of in de toekomst een vergunning voor een mestbak kan worden verleend. Daar komt bij dat de vrees van eisers wordt ingegeven door een eventuele toekomstige gebeurtenis, die thans nog niet concreet aan de orde is..
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Sloots, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.