In deze zaak hebben verzoekers, die werkzaam zijn bij de politie, op 11 december 2018 een verzoek ingediend bij de korpschef om hun werkplek aan te passen, specifiek om een aangepast vervoermiddel (motorfiets) te verkrijgen dat geschikt is voor hun lengte. Na een periode van inactiviteit hebben verzoekers op 30 juli 2019 de korpschef in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing. Op 1 november 2019 hebben zij beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing. De korpschef heeft op 18 november 2019 een verweerschrift ingediend en stelt dat er op 23 juli 2019 mondeling is beslist op het verzoek. Dit besluit zou aan verzoekers zijn meegedeeld door een medewerker van de korpschef, maar verzoekers hebben dit besluit nooit ontvangen. De rechtbank heeft op 25 januari 2021 vastgesteld dat de besluiten van 18 december 2019 als primaire besluiten moeten worden aangemerkt. Verzoekers hebben hun beroepen op 8 februari 2021 ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat de besluiten van 18 december 2019 pas na de ingebrekestelling zijn genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 534,- en het griffierecht van tweemaal € 178,- aan verzoekers toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen op 21 mei 2021.