ECLI:NL:RBMNE:2021:2162

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/2611
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na toekenning WW-uitkering na beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoeker had in eerste instantie een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, maar deze werd niet uitbetaald omdat hij verwijtbaar werkloos was geworden. Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar aanvankelijk ongegrond werd verklaard, heeft verzoeker beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 februari 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven nader onderzoek te doen. Op 7 april 2021 heeft verweerder het bezwaar alsnog gegrond verklaard en aan verzoeker een WW-uitkering toegekend per 10 december 2019. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.068,- en verweerder veroordeeld tot betaling hiervan. Tevens is verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. W.H. Beishuizen),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma ).

Procesverloop

In het besluit van 19 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat hij recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze uitkering niet wordt uitbetaald omdat verzoeker verwijtbaar werkloos is geworden.
In het besluit van 11 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021 met behulp van Skype. Verzoeker heeft deelgenomen aan de Skype-zitting, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om nader onderzoek te doen.
In het besluit van 7 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard en aan hem een WW-uitkering toegekend per 10 december 2019.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld te kunnen instemmen met een veroordeling in de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
3. Omdat verweerder het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond heeft verklaard bij besluit van 7 april 2021 en is overgegaan tot uitbetaling van de WW-uitkering is verweerder naar het oordeel van de rechtbank tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker. Het verzoek wordt daarom als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- met een wegingsfactor 1).
4. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.