Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2021 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. W.H. Beishuizen),
(gemachtigde: W.A. Postma ).
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoeker had in eerste instantie een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, maar deze werd niet uitbetaald omdat hij verwijtbaar werkloos was geworden. Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar aanvankelijk ongegrond werd verklaard, heeft verzoeker beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 februari 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven nader onderzoek te doen. Op 7 april 2021 heeft verweerder het bezwaar alsnog gegrond verklaard en aan verzoeker een WW-uitkering toegekend per 10 december 2019. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.068,- en verweerder veroordeeld tot betaling hiervan. Tevens is verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.