ECLI:NL:RBMNE:2021:2135

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
8946914 AC EXPL 20-3577
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande zorgpremies door VGZ Zorgverzekeraar N.V.

In deze zaak vordert VGZ Zorgverzekeraar N.V. betaling van openstaande zorgpremies van gedaagde, die een achterstand heeft van € 794,90. De procedure begon met een dagvaarding op 22 december 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 april 2021. Gedaagde heeft eerder een betalingsregeling getroffen, maar VGZ stelt dat deze regeling niet goed is nagekomen en daarom is komen te vervallen. Tijdens de zitting heeft VGZ verklaard dat gedaagde op 2 februari en 2 maart 2021 € 50 heeft betaald, waardoor de vordering is verminderd tot € 59,45. De kantonrechter heeft geoordeeld dat VGZ voldoende bewijs heeft geleverd dat de betalingsregeling niet is nagekomen en heeft de vordering toegewezen. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van het verminderde bedrag en de proceskosten, die zijn begroot op € 303,09. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. H.A.M. Pinckaers op 26 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 8946914 AC EXPL 20-3577 ip/1198
Vonnis van 26 mei 2021
inzake
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
verder ook te noemen VGZ,
eisende partij,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 22 december 2020 met producties 1 tot en met 3;
  • de e-mail van [gedaagde] van 5 januari 2021 met een reactie;
  • het tussenvonnis van 27 januari 2021, waarmee een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Om te voldoen aan het tussenvonnis heeft VGZ een schriftelijke reactie (akte) toegestuurd met producties genummerd 4 tot en met 10.
1.3.
De mondelinge behandeling is gehouden op 7 april 2021. Namens VGZ waren [A] en [B] aanwezig. [gedaagde] is niet verschenen. Namens VGZ is het standpunt toegelicht en antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter en de griffier.
1.4.
Hierna is vonnis bepaald.
1.5.
[gedaagde] heeft op 6 april 2021 om 21:30 uur een e-mail aan de griffie gestuurd. Deze e-mail heeft de rechter na de zitting bereikt en is aan het dossier toegevoegd.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde] heeft een zorgverzekering bij VGZ.
2.2.
In de periode van september 2017 tot en met oktober 2018 is een achterstand in de betalingen ontstaan van € 794,90.
2.3.
Over een deel van die achterstand is beslist bij verstekvonnis van 20 februari 2019, gewezen onder zaaknummer 7438010 AC EXPL 18-4389. Met dat vonnis is [gedaagde] veroordeeld een bedrag van € 500, vermeerderd met rente en kosten, aan VGZ te betalen. [gedaagde] heeft aan dat vonnis voldaan.
2.4.
Deze zaak gaat over het resterende deel van de achterstand uit 2017 en 2018. Volgens VGZ stond op de datum van de dagvaarding nog een bedrag van € 159,45 open.
2.5.
[gedaagde] heeft in haar e-mail van 6 april 2021 als verweer gevoerd dat de zaak niet door hoeft te gaan, omdat zij met VGZ een betalingsregeling heeft.
2.6.
Namens VGZ is tijdens de zitting van 7 april 2021 verklaard dat partijen op 16 september 2020 een betalingsregeling hebben getroffen voor onder meer de achterstand waarvan thans betaling wordt gevorderd. Volgens VGZ is die regeling maar gedeeltelijk nagekomen en daarom in december 2020 vervallen. VGZ heeft aangevoerd dat [gedaagde] pas na de dagvaarding van 22 december 2020 heeft gevraagd om een nieuwe regeling te mogen treffen.

3.Wat vindt de kantonrechter ervan?

3.1.
VGZ heeft met haar schriftelijke toelichting en het financieel overzicht voldoende aannemelijk gemaakt dat de betalingsregeling van 16 september 2020 niet goed is nagekomen en daarom is komen te vervallen. Dat betekent dat VGZ [gedaagde] mocht dagvaarden voor het restant van haar vordering uit 2017 en 2018.
3.2.
VGZ heeft tijdens de zitting aangevoerd dat [gedaagde] op 2 februari 2021 en 2 maart 2021 € 50 in mindering heeft betaald. Daarom heeft zij haar eis verminderd met € 100 tot een bedrag van 59,45.
3.3.
Het verminderde bedrag kan worden toegewezen, omdat op zichzelf niet is betwist dat dit bedrag nog moet worden betaald.
3.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten worden aan de kant van VGZ begroot op € 105,09 voor dagvaarding, € 126 voor griffierecht en € 72 voor salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 36).

4.Hoe nu verder?

4.1.
De kantonrechter roept partijen op om nieuwe procedures met alle kosten van dien zo veel mogelijk te voorkomen.
4.2.
VGZ heeft gesteld dat er al weer nieuwe achterstanden in de betalingen zijn ontstaan. Zij heeft in deze procedure geen betaling van die posten gevorderd om de bijkomende kosten beperkt te houden. Het is echter de vraag of dat doel wel wordt bereikt. Door opeisbare vorderingen in gedeelten te innen lopen de kosten ook op. Bovendien is het niet eenvoudig om de toerekening van kosten en betalingen aan verschillende dossiers en partijen (VGZ zelf en haar gemachtigde Inkassier) te volgen en te controleren.
4.3.
Voor [gedaagde] kan het beter zijn dat VGZ, als zij [gedaagde] onverhoopt opnieuw zal moeten dagvaarden, betaling van alle opeisbare posten vordert. VGZ zal de keuze om dat wel of niet te doen steeds weloverwogen moeten maken. Zij zal haar keuze ook aan [gedaagde] en de kantonrechter moeten kunnen uitleggen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen € 59,45, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 december 2020 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van VGZ, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 303,09, waarin begrepen € 72 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 26 mei 2021.