ECLI:NL:RBMNE:2021:2125

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
19_5080 en 19_5081
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verlening exploitatievergunning terras aan restaurant met beroep van omwonenden

Op 20 mei 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de verlening van een exploitatievergunning voor een terras aan een restaurant in Utrecht. De burgemeester van de gemeente Utrecht had op 27 februari 2019 een vergunning verleend aan [derde belanghebbende] voor het exploiteren van een horecagelegenheid met terras. Dit besluit werd bestreden door omwonenden, die in beroep gingen tegen het besluit van 17 oktober 2019, waarin hun bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 30 september 2020 een zitting gehouden, waarbij de eisers en de verweerder vertegenwoordigd waren door gemachtigden. De derde-partij was ook aanwezig.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen redenen waren om de vergunning te weigeren. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ongewijzigde overname van een bestaand terras en dat er geen strijd was met het bestemmingsplan. De eisers voerden aan dat er overlast was en dat de vergunning had moeten worden geweigerd, maar de rechtbank oordeelde dat de verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten dat er geen ontoelaatbare invloed op de woon- en leefsituatie was. De rechtbank concludeerde dat de vergunning terecht was verleend en verklaarde het beroep van de eisers ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het toetsingskader voor vergunningverlening en de rol van het bestemmingsplan. De rechtbank wees erop dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in 2013, waarin een vergunning voor een terras was vernietigd, niet relevant was voor de huidige procedure, omdat de situatie en de regelgeving waren veranderd. De rechtbank heeft de zaak afgesloten zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/5080 en UTR 19/5081

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [vestigingsplaats] , eisers

(gemachtigde: drs. C. van Oosten ),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: S. Ramdoelare-Tewari ).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende]

(gemachtigde: S.A.J.T. Hoogendoorn )

Procesverloop

In het besluit van 27 februari 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan het restaurant [derde belanghebbende] aan de [adres] in [vestigingsplaats] een exploitatievergunning verleend voor horeca met een terras.
In het besluit van 17 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2020 via Skype for Business. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is verschenen in de persoon van S.A. Hoogendoorn .
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Bij brief van 2 oktober 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en aan verweerder gevraagd om de exploitatievergunning die aan [A] is verleend aan de rechtbank toe te sturen.
Op 15 oktober 2020 heeft verweerder de gevraagde vergunning aan de rechtbank toegestuurd.
Bij brief van 25 oktober 2020 hebben eisers gereageerd op de overgelegde vergunning.
Bij brief van 29 oktober 2020 heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd om te reageren op de reactie van eisers van 25 oktober 2020.
Op 5 november 2020 heeft verweerder hierop gereageerd.
Op 29 oktober heeft de derde-partij een reactie gegeven op de overgelegde vergunning.
Op 16 november 2020 hebben eisers nog een nadere reactie aan de rechtbank toegestuurd.
Bij brief van 17 november 2020 heeft de rechtbank aan partijen gevraagd of zij een nadere zitting wensen of dat het onderzoek mag worden gesloten zonder nadere zitting.
Omdat geen van de partijen op deze brief heeft gereageerd heeft de rechtbank op 4 januari 2021 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Verweerder heeft op 27 februari 2019 aan [derde belanghebbende] een exploitatievergunning verleend voor een restaurant met terras aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Het pand werd voorheen ook als horecagelegenheid met terras geëxploiteerd, namelijk door [A] .
De voorgeschiedenis
Aan [A] is in 2012 een exploitatievergunning verleend voor een horecagelegenheid met terras. Tegen deze vergunningverlening is door omwonenden bezwaar en beroep ingesteld. Het beroep is op 25 juli 2013 door deze rechtbank gegrond verklaard. [1] In deze uitspraak is overwogen dat ten onrechte een vergunning was verleend voor het exploiteren van een terras. Tegen de uitspraak is hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 mei 2014 de voorgenoemde uitspraak van deze rechtbank vernietigd en het beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaarmaker zijn bezwaar te laat had ingediend. [2] Daarmee is de destijds aan [A] verleende vergunning in rechte vast komen te staan.

Het bestreden besluit

3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat zich geen redenen voordeden om de gevraagde vergunning te weigeren. Hij heeft hierbij overwogen dat er sprake is van een overname van een bestaand terras en horecabedrijf op dezelfde locatie als [A] . Gelet op het Besluit wijziging regelgeving horecabedrijven wordt bij ongewijzigde overname van een horecabedrijf het terras vergund conform de vorige vergunning indien de aanvrager daarom verzoekt. Er is geen sprake van strijd met het bestemmingsplan waarvoor een omgevingsvergunning is verzocht, zodat het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018 (OHU 2018), waarin staat dat er geen nieuwe terrassen mogen worden gevestigd ten zuiden van de [locatie] , niet van toepassing is. Er is verder ook niet gebleken dat er sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op de openbare orde, de veiligheid of de woon- en leefsituatie, zodat dit ook geen reden is om de vergunning op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de Horecaverordening Utrecht 2018 (de Horecaverordening) te weigeren, aldus verweerder.
Het standpunt van eisers
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij voeren allereerst aan dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot het verlenen van een exploitatievergunning aan [derde belanghebbende] , omdat uit de beslissing op bezwaar en de beroepsprocedures in de zaak tegen [A] volgt dat er geen nieuw terras mocht worden gevestigd aan de [adres] . In die beslissing op bezwaar staat namelijk dat een ander geen rechten kan ontlenen aan de in deze beslissing opgenomen specifieke afwijking van het OHU 2012. Verder heeft de rechtbank in haar uitspraak van 25 juli 2013 bepaald dat er ten onrechte een vergunning was verleend aan [A] omdat de verlening in strijd was met het OHU 2012. Volgens eisers is een nieuw terras tevens in strijd met het OHU 2018. Daarin staat immers dat er ter zuiden van de [locatie] geen terrassen mogen zijn.
Het standpunt van verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het OHU 2018 niet van toepassing is op deze vergunningsaanvraag. Volgens verweerder is het OHU 2018 alleen van toepassing als er sprake is van strijd met het bestemmingsplan en dat is hier niet het geval. Volgens het bestemmingsplan [3] mag er aan de [adres] een horecabedrijf worden gevestigd zoals [derde belanghebbende] . Het terras valt binnen de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ (V-Vb) en deze gronden zijn onder andere bestemd voor terrassen. De uitspraak waar eisers naar verwijzen is vernietigd in hoger beroep en is niet van belang in deze procedure.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt voorop dat, zoals hiervoor al is overwogen, de aan [A] verleende vergunning in rechte is komen vast te staan met de uitspraak van de ABRvS van 28 mei 2014. De verwijzing van eisers naar de vernietigde uitspraak van de rechtbank van 25 juli 2013 kan reeds om die reden niet leiden tot hetgeen eisers daarmee beogen.
7. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het OHU 2018 niet het toetsingskader of beleid bevat voor de vraag die in deze procedure voorligt. Verweerder heeft toegelicht dat hij (de rechtbank begrijpt: het college van burgemeester en wethouders) het OHU 2018 gebruikt als ‘ruimtelijk toetsingskader’ voor (nieuwe) horeca, die niet al in de bestaande bestemmingsplannen is vastgelegd. Dat het gemeentebestuur het OHU 2018 als beleidsregel alleen toepast bij de beoordeling van de vraag of er in het kader van omgevingsvergunningen kan worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan acht de rechtbank in het kader van de onderhavige procedure niet onredelijk. De rechtbank wijst in dit verband onder meer op de ‘uitgangspunten’ in paragraaf 5 van de OHU 2018. Nu tussen partijen niet in geschil is dat het terras van [derde belanghebbende] niet strijdig is met het daar geldende bestemmingsplan, hoefde verweerder het OHU 2018 dus niet bij zijn beoordeling te betrekken.
8. De rechtbank volgt de stelling van eisers niet dat uit de gerechtelijke procedures die gevoerd zijn over de exploitatievergunning van [A] volgt dat er aan een nieuwe exploitant géén terrasvergunning zou worden verleend. Voor zover eisers met deze beroepsgrond bedoelen dat er uit de zin “
een ander kan geen rechten ontlenen aan deze specifieke afwijking van het OHU 2012” volgt dat het terras moest worden verwijderd wanneer een andere exploitant de zaak zou overnemen, is de rechtbank van oordeel dat dit daar niet in kan worden gelezen. Uit deze zin volgt niet dat een vergunningaanvraag van een volgende exploitant bij voorbaat zou worden geweigerd. Voor zover eisers een beroep doen op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit niet. Er is op geen enkele wijze gebleken dat verweerder een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan aan eisers dat er aan een nieuwe exploitant geen terras zou worden vergund.
9. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat de vergunning had moeten worden geweigerd omdat er sprake is van overlast. In het OHU 2018 staat ook dat overlast door terrassen alleen maar is toegenomen de laatste jaren.
10. De rechtbank begrijpt dat eisers zich op het standpunt stellen dat verweerder de exploitatievergunning had moeten weigeren vanwege strijd met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d van de Horecaverordening. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van een ontoelaatbare invloed op de woon- en leefsituatie of van aantasting van de openbare orde of veiligheid. Daarbij heeft hij kunnen betrekken dat sprake is van eenzelfde type horeca-inrichting (een restaurant met terras) als voorheen. Verder heeft verweerder op de zitting aangegeven dat hij heeft gekeken naar de persoon van de aanvrager (zijn levensgedrag) en naar overlastmeldingen in het verleden. Verweerder heeft toegelicht dat er geen recente klachten zijn over [derde belanghebbende] , en dat de laatste klachten op deze locatie dateren uit 2014, dus voor de tijd dat [derde belanghebbende] daar gevestigd was. De enkele stelling van eisers dat de overlast heel ernstig is, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder de vergunning had moeten weigeren. Ook de verwijzing naar het OHU 2018 slaagt niet. De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hiervoor al is overwogen volgt dat het OHU 2018 niet het toetsingskader voor verweerder bevat als het gaat om een aanvraag tot het verlenen van een exploitatievergunning zoals de onderhavige. Dat in het OHU 2018 (ook) in algemene zin staat dat bewoners veel overlast van horecabedrijven in de binnenstad ervaren, is onvoldoende. Het lag op de weg van eisers om te concretiseren wat maakt dat de ervaren of verwachte overlast als ontoelaatbaar zou moeten worden aangemerkt. Hierin zijn eisers niet geslaagd.
11. Nu sprake is van een ongewijzigde overname van de indeling en oppervlakte van het terras wat reeds aan [A] was vergund, heeft verweerder op grond van artikel VI van het Besluit wijziging regelgeving horecabedrijven in redelijkheid overwogen dat het terras ook aan [derde belanghebbende] kon worden vergund. De rechtbank ziet in dat wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 20 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.UTR SBR 12/3205.
3.Bestemmingsplan Binnenstad (NL.IMRO.03440000BPBINNENSTAD-).