In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die verblijft in [vestigingsplaats], had een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om bepaalde documenten openbaar te maken. Het primaire besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Dienst Terugkeer en Vertrek, om het verzoek niet in behandeling te nemen, leidde tot bezwaar van verzoeker. Hij vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij de gevraagde informatie nodig had voor zijn lopende asielprocedure, die zich in de hoger-beroepsfase bevond bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De voorzieningenrechter overwoog dat er geen situatie was waarin op voorhand duidelijk was dat het besluit om de gevraagde stukken niet openbaar te maken onrechtmatig was. Verzoeker had bezwaren geuit, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat deze niet voldoende zwaarwegend waren om de gevraagde voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, maar verleende verzoeker wel vrijstelling van het griffierecht op basis van zijn financiële situatie. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter benadrukte dat voor toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening, er een zeer zwaarwegend spoedeisend belang moet zijn, wat in dit geval niet aannemelijk was gemaakt. De beslissing werd op dezelfde dag openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.