In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die lijdt aan ME/CVS, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) voor ambulante begeleiding. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres beperkingen ondervindt door haar aandoening en dat zij hulp nodig heeft bij dagelijkse taken. Verweerder had advies ingewonnen bij Treve, dat negatief adviseerde over de noodzaak van de gevraagde maatwerkvoorziening. De rechtbank oordeelde dat het advies van Treve zorgvuldig tot stand was gekomen en dat verweerder dit advies aan zijn besluitvorming mocht ten grondslag leggen. Eiseres voerde aan dat het advies onzorgvuldig was en dat zij specifieke begeleiding nodig had, maar de rechtbank oordeelde dat zij haar stellingen niet met objectieve gegevens had onderbouwd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.