ECLI:NL:RBMNE:2021:2111

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
1615545420
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met TBS en gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 juni 2020 opzettelijk brand heeft gesticht in een instelling te [plaatsnaam]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict, op zijn kamer spullen heeft samengevoegd en in brand heeft gestoken, wat leidde tot een hevige brand die niet alleen zijn kamer, maar ook de aangrenzende kamers en de gang in gevaar bracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 340 dagen, met aftrek van het voorarrest, en heeft daarnaast TBS met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdt aan een ernstige psychische stoornis, namelijk schizofrenie, en dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft de ernst van de brandstichting en het gevaar voor anderen in aanmerking genomen bij het opleggen van de straf en maatregel. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 339 dagen en TBS geëist, en de rechtbank volgde deze eis in grote lijnen, maar voegde de TBS-maatregel toe vanwege de noodzaak van behandeling en toezicht. De verdachte is van Syrische afkomst en heeft een complexe achtergrond, wat ook in de overwegingen van de rechtbank is meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/155454-20 en 08/730212-18 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] (Syrië),
wonende aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] , [postcode] [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 september 2020, 9 december 2020, 3 maart 2021 en 4 mei 2021. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden en is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.H. van der Veldt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G.J. Boven, advocaat te Leusden, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 juni 2020 in [plaatsnaam] opzettelijk brand heeft gesticht, waarbij gevaar is ontstaan voor goederen en personen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is ook van mening dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[A] heeft namens [naam instelling] aangifte gedaan, waarin onder meer het volgende staat:
Op vrijdag 12 juni 2020 omstreeks 17.05 uur hebben de medewerkers[…]
cliënt [verdachte] ,[…]
op zijn kamer ingesloten in verband met onhoudbaar gedrag. Cliënt had aangegeven zelf de politie willen bellen zodat zij hem konden ophalen.[…]
omstreeks 17.13 uur hoorde ik het brandalarm afgaan. Ik zag dat de brandindicator van de kamer van cliënt brandde. Ik bevond mij op dat moment op de gang nabij de kamer van cliënt.[…]
Ik zag dat er rook onder de deur van cliënt uit kwam. Vervolgens heb ik de deur open gedaan. Ik zag recht voor mij uit, hele grote vlammen. Ik zag dat [2] de vlammen tot aan het plafond reikte. [3]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft telefonisch [B] gehoord. Hiervan is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin onder meer het volgende staat:
De teammanager verklaarde mij, verbalisant, het volgende:
We hebben de medebewoners van hun eigen kamer afgehaald en naar een andere locatie gebracht om ze in veiligheid te brengen.[…]
Door de brand is de gehele kamer van [verdachte] vernield en onbruikbaar geworden. De twee (2) aansluitende kamers zijn tevens niet meer bruikbaar door de grote rook en waterschade. Tevens is er rook en waterschade ontstaan op de gangen. Deze zijn op dit moment eveneens niet goed bruikbaar door de enorme stank van de brandlucht.[…]
Wat ik als grootste punt wil aanmerken is dat de patient het leven van acht (8) medepatiënten, vijf (5) medewerkers en één (1) gastvrouw in groot gevaar heeft gebracht.. [4]
De brandweer ter plaatse heeft een memo geschreven over de brand, waarin onder meer staat:
[…]
in de gang waar de brand was troffen wij de kamer aan met gesloten deur. De gang hing redelijk vol met rook wat duidde op een ontwikkelde brand in de kamer. Vanuit de deuropening is de blussing ingezet[…].
De brand moet ontstaan zijn in/bij de rolkoffer, deze was compleet weggebrand en op het plafond daarboven was ook duidelijk te zien dat het op die plek in de kamer het heetst was geweest.[…]
Waardoor de koffer wel in brand is gevlogen was voor ons verder niet te achterhalen. Kortsluiting door aangesloten apparatuur op het stroomnet kan als oorzaak worden uitgesloten. [5]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft telefonisch [C] gehoord. Hiervan is een proces-verbaal bevindingen opgemaakt, waarin onder meer het volgende staat:
[C] , een begeleider van de groep in [naam instelling] . Hij verklaarde het volgende:[…]
Omdat ik de kamer had gestript zag ik dat er spullen waren verplaatst ten opzichte van voor de brand. Voor de brand stonden de computer en beeldscherm bij/op de tafel bij het raam. Na de brand lag hij[de rechtbank begrijpt: de computer en een beeldscherm]
op een stapel kleding. Voor de brand lag er een klein stapeltje kleding in de hoek van de brand. Na de brand lag er een hele stapel kleding in de hoek. [6]
Op 16 juni 2020 heeft er een forensisch brandonderzoek plaatsgevonden. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt, waarin onder meer het volgende staat:
Gezien bovenstaande kan worden aangenomen dat de brand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is ontstaan ten gevolge van het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur in enigerlei vorm ter hoogte van de brandhaard nabij de beide koffers.
[…]
Gezien bovenstaande en het feit dat er op dat tijdstip meerdere mensen in het pand en de naastgelegen kamers verkeerde, kan worden gesteld dat door de ontstane brand levensgevaar voor personen en gemeengevaar voor goederen is ontstaan. [7]
Bewijsoverwegingen
Op basis van de hierboven vermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er brand is ontstaan in de kamer van verdachte waar hij op dat moment als enige aanwezig was. Uit de waarnemingen van de brandweer en het forensisch brandonderzoek blijkt dat de brandhaard in dan wel dichtbij de rolkoffer is geweest en dat kortsluiting als oorzaak van het ontstaan van de brand is uitgesloten. De rechtbank concludeert daarom dat het niet anders kan dan dat menselijk handelen de oorzaak moet zijn geweest van de brand en dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de brand heeft veroorzaakt.
Opzet
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of er sprake is van opzettelijke brandstichting door verdachte. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Uit de verklaringen van de medewerkers van [naam instelling] komt naar voren dat er een conflict was met verdachte waardoor hij op zijn kamer werd ingesloten. Nog geen tien minuten na de insluiting ging het brandalarm af. Toen de medewerkers aankwamen bij de kamer van verdachte was de brand inmiddels zo hevig dat de vlammen menshoog waren. Later bleek dat in de kamer op de plek waar de brand het hevigst heeft gewoed een hoop kleding, een rolkoffer en een computer lagen opgestapeld, die vóór insluiting van verdachte op een andere plek in zijn kamer lagen.
Gelet op deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat in een periode van slechts tien minuten door verdachte spullen op een hoop zijn geplaatst, de brand is ontstaan en de brand inmiddels dusdanig hevig woedde dat er rook onder de deur vandaan kwam.
Al het voorgaande maakt dat de rechtbank tot de conclusie komt dat het niet anders kan dan dat verdachte opzettelijk de brand heeft gesticht. De rechtbank ziet het geheel als een vloeiende lijn van gebeurtenissen waarbij de brandstichting past bij de gemoedstoestand van verdachte. Dat verdachte opzettelijk de brand heeft gesticht past ook bij de bevindingen van het sporenonderzoek.
Gevaarzetting
Volgens de brandweer heeft een korte, maar hevige brand gewoed. Dat de brand hevig heeft gewoed volgt ook uit de door de brand ontstane schade. Zo is niet alleen de kamer van verdachte, maar zijn ook de kamers ernaast niet meer bruikbaar door brand- en rookschade. Ook in de gang was er veel rook- en waterschade. Gemeen gevaar voor goederen is hiermee gegeven.
Uit het dossier volgt verder dat brand is gesticht in de kamer van verdachte op een moment dat er acht andere bewoners, vijf personeelsleden en één gastvrouw in het gebouw aanwezig waren. Door de medewerkers is snel op de brand gereageerd, waarbij medebewoners vanaf hun eigen kamer moesten worden geëvacueerd. Het is de brandweer die uiteindelijk de brand heeft moeten blussen. Vanwege de aanwezigheid van schadelijke rook konden verbalisanten bovendien tijdelijk het gebouw niet betreden. De rechtbank is gezien het voorgaande alsmede gelet op het in de bewijsmiddelen beschreven brandbeeld van oordeel dat naar algemene ervaringsregels ten tijde van het brandstichten voorzienbaar is geweest dat levensgevaar te duchten was.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 12 juni 2020 te [plaatsnaam] opzettelijk brand heeft gesticht, door open vuur in aanraking te brengen met een koffer en kleding,ten gevolge waarvan een koffer en kleding en een kledingkast en een plafond geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de kamer van verdachte en de direct aangrenzende andere kamers en de gang en levensgevaar voor de in voornoemde en aangrenzende kamers en gang aanwezige bewoners/patiënten en medewerkers van [naam instelling] te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte:
- te veroordelen tot een gevangenisstraf van 339 dagen, met aftrek van het voorarrest;
- te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege, nu verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich in de vordering van de officier van justitie vinden. Benadrukt wordt het belang dat verdachte zo snel mogelijk een passende behandeling krijgt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij personen te duchten is geweest. Nadat hij na een conflict was ingesloten heeft hij spullen uit zijn eigen kamer in brand gestoken, waardoor binnen een kort tijdsbestek een hevige brand is ontstaan en waardoor bewoners en personeel moesten worden geëvacueerd. Door dit feit heeft verdachte niet alleen schade aan het pand toegebracht, maar heeft hij ook gevoelens van angst en onveiligheid bij zowel de bewoners als het personeel teweeggebracht.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 13 augustus 2020 blijkt dat verdachte niet eerder voor het plegen van brandstichting is veroordeeld. Verdachte heeft eerder wel een (grotendeels voorwaardelijke) gevangenisstraf opgelegd gekregen voor het plegen van mishandeling en een geldboete opgelegd gekregen voor het plegen van vernieling.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met een rapportage Pro Justitia van 7 april 2021, opgemaakt door M. Fluit, psychiater, en I.W.J. ten Post, GZ-psycholoog, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC-rapport).
Uit het PBC-rapport blijkt dat verdachte naar vermogen heeft meegewerkt aan het onderzoek. Ondanks dat verdachte meerdere malen de gesprekken met de rapporteurs vroegtijdig afbreekt wordt er door die (korte) contacten in combinatie met klinische observatie, gegevens over zijn levensloop en eerdere functioneren voldoende informatie verkregen om tot diagnostische conclusies te komen.
Op basis van het onderzoek wordt door rapporteurs vastgesteld dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis, te classificeren als schizofrenie, ernstig en chronisch. De schizofrenie beschadigt verdachte op ernstige wijze in zijn functioneren, onder meer vanwege een chronisch falende realiteitstoetsing en oordeels- en kritiekstoornissen. Verdachte heeft geen ziektebesef. De rapporteurs komen verder tot de conclusie dat bij betrokkene een ernstige stoornis is in het cannabisgebruik (in vroege gedwongen remissie), mede gelet op het psychotisch effect bij hem. Verdachte scoort binnen de intelligentietest op een verstandelijk beperkt niveau, maar – zo merken de rapporteurs op – de score wordt mogelijk gedrukt door gebrekkige motivatie, het toestandsbeeld, de medicatie effecten of een combinatie daarvan.
Verdachte heeft volgens rapporteurs in zijn jeugdjaren en adolescentie antisociale gedragsproblemen ontwikkeld die zouden kunnen passen bij een heftig verlopende levensfase, maar zouden ook een eerste teken kunnen zijn geweest in de ontwikkeling van de schizofrenie. Er is sprake van regelovertredingen, enige agressie en een gebrek aan afstemming, maar de indruk van rapporteurs is dat dit vooral samenhangt met het feit dat verdachte zo in zichzelf gekeerd is dat informatie niet goed binnenkomt en dat hij als gevolg van zijn psychische situatie beperkt is in zijn oordeelsvorming. Daarnaast noemen rapporteurs andere gedragsproblemen zoals wisselende gemoedsbewegingen en auto destructief gedrag (automutilatie), wat zou kunnen wijzen op borderline persoonlijkheidsproblematiek. De rapporteurs vinden dit moeilijk te beoordelen, omdat de schizofrenie dusdanig op de voorgrond staat dat de onderliggende persoonlijkheid van betrokkene niet goed te beoordelen is.
De geconstateerde schizofrenie is volgens rapporteurs chronisch en was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Ten tijde van het tenlastegelegde was tevens sprake van een stoornis in cannabisgebruik, al is onduidelijk of verdachte op dat moment onder invloed daarvan was. Het kan volgens rapporteurs niet anders dan dat verdachte in de periode van het tenlastegelegde fors werd beïnvloed door de schizofrenie. Rapporteurs noemen in dit kader een ongerichte impulsiviteit met verwarde cognities en een beperkt vermogen te begrijpen wat hij deed. Het advies van rapporteurs is dan ook om het verdachte ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank is, gelet op de conclusies van de deskundigen welke zij deelt en overneemt, van oordeel dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Het PBC-rapport vermeldt verder dat er bij verdachte sprake is van een gebrek aan zelfinzicht, waardoor hij zich onttrekt aan de noodzakelijke behandeling. Verdachte neigt ertoe de noodzaak van medicatie niet in te zien en te weigeren. Rapporteurs merken daarbij op dat verdachte ook tijdens de observatie in het PBC, waarin hij volledig gestructureerd en ondersteund werd en dagelijks zijn medicatie aangereikt kreeg, functioneerde op een zeer beperkt niveau en het gedesorganiseerd functioneren aanhield met wisselende gemoedsbewegingen en neiging tot auto destructief gedrag. De rapporteurs verwachten ook in de toekomst problemen, omdat de desorganisatie tot soortgelijk agressief en destructief gedrag leidt, ook onder depotmedicatie. Het recidivegevaar wordt ingeschat als hoog. Verder schrijven de rapporteurs dat de geschiedenis van verdachte veel risicofactoren aanwijst. De ernstige psychische stoornissen konden tot op heden onvoldoende behandeld worden, ondanks klinische opnames en beschermd wonen. Daarom komen de rapporteurs tot de conclusie dat verdachte zonder dwingend kader niet in staat is te profiteren van behandeling.
Verdachte zal volgens rapporteurs een langdurige klinische behandeling nodig hebben, waarbinnen moet worden gezocht naar medicatie of een dosering die een betere invloed krijgt op de desorganisatie en wisselende gemoedsbewegingen met impulsief destructief handelen. Niet wordt uitgesloten dat geen medicatie wordt gevonden die genoemde symptomen in zijn geheel doen verdwijnen. De rapporteurs achten van groot belang dat daarbij sprake is van langdurig toezicht met begeleiding en structurering zonder dat verdachte zich hieraan kan onttrekken. De rapporteurs vinden een zorgmachtiging (vanwege de beperkte duur en het lage beveiligingsniveau) of een tbs met voorwaarden (vanwege gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht) niet aangewezen. Volgens rapporteur biedt een tbs met bevel tot verpleging wel alle mogelijkheden tot toezicht, gevaarsreductie, structuur, medicatie, stabilisering en/of in de verre toekomst de mogelijkheid tot enig ziektebesef en/of ziekte-inzicht.
De maatregel
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat bij verdachte sprake is van chronische schizofrenie, aanwezig ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde. Aangezien eerder strafrechtelijk en civielrechtelijk ingrijpen niet heeft gebaat en verdachte zonder dwingend kader niet in staat zal zijn te profiteren van enige behandeling, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van de verdachte eisen. Dat oordeel is mede gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit – een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld - het grote gevaar voor herhaling en de noodzaak van behandeling om het risico op herhaling in te perken. De rechtbank volgt hierin het advies van het PBC-rapport.
Gelet hierop zal de rechtbank aan verdachte de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen. De rechtbank overweegt voorts dat deze maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zoals de feiten hiervoor onder 6 zijn gekwalificeerd. De rechtbank zal de TBS-maatregel niet gemaximeerd aan verdachte opleggen, wat betekent dat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
De straf
Verdachte is een (inmiddels) 23-jarige jongeman van Syrische komaf die in zijn leven al veel heeft meegemaakt. Hij is zijn vader verloren tijdens de oorlog in Syrië en is met zijn moeder, broertje en zusje, via Turkije, naar Nederland gevlucht. De rapporteurs verwachten dat langdurig toezicht met begeleiding, structurering (zonder dat hij zich hieraan kan onttrekken) en medicatie (waarvan de vraag is of dit voldoende aanslaat) noodzakelijk zijn. De rechtbank leidt hieruit af dat klinische behandeling mogelijk een lange periode in beslag zal nemen. Gelet hierop en op de beperkte ontvankelijkheid van verdachte voor behandeling is de rechtbank van oordeel dat het van belang is dat verdachte zo spoedig mogelijk met zijn behandeling kan starten. De rechtbank zal daarom geen langere gevangenisstraf opleggen dan de periode waarin hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht en zal in die zin de officier van justitie in haar eis volgen. Anders dan de officier van justitie komt de rechtbank tot een totaal aan 340 dagen voorarrest die verdachte heeft vastgezeten tot en met de datum van uitspraak.
Alles overwegend acht de rechtbank de hierna toe noemen straf en maatregel passend en geboden.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging, gelet op het tijdsverloop in deze zaak, niet-ontvankelijk te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te verklaren zodat verdachte zo snel mogelijk een aanvang kan maken met de behandeling.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de op 2 juli 2020 ontvangen vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 08/730212-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 4 juli 2018 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle. Bij dit vonnis is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Gelet op de op te leggen maatregel van TBS met dwangverpleging is de rechtbank van oordeel dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet opportuun is. De rechtbank acht het in het belang van verdachte dat hij zo snel mogelijk wordt behandeld.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
340 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 08/730212-18
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Steijns, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 mei 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te [plaatsnaam] opzettelijk brand heeft gesticht, door met een aansteker en/of lucifers en/of een ander voorwerp, open vuur in aanraking te brengen met een koffer en/of kleding, althans met een brandbare stof en/of brandbare voorwerpen ten gevolge waarvan een koffer en/of kleding en/of een kledingkast en/of een plafond geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de kamer/woning van verdachte en de direct aangrenzende andere kamers/woningen en/of gang, in elk geval gemeen gevaar voor overige goederen in die kamers/woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
levensgevaar voor de in voornoemde en/of aangrenzende kamers/woningen en/of gang aanwezige bewoners/patiënten en/of medewerkers van [naam instelling] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in voornoemde en/of aangrenzende kamers/woningen aanwezige bewoners/patiënten en/of medewerkers van [naam instelling] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 15 juni 2020 en 23 juni 2020, genummerd PL0900-2020184303, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 64. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [A] namens [naam instelling] , pagina 5.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [A] namens [naam instelling] , pagina 6.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 7.
5.Een geschrift, te weten een memo met de titel ‘Waarnemingen brandweer bij brand [straatnaam] ’, opgemaakt door [D] en ondertekend op 14 mei 2020, pagina 21.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 24.
7.Een proces-verbaal forensisch brandonderzoek, pagina 55.