4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Feiten 1 en 2:
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan, waarin onder meer het volgende staat:
‘Op 19 oktober 2019 fietste ik in [plaatsnaam 1] . Ik zag op een bankje drie jongens zitten. De Marokkaanse jongen herkende ik als zijnde [verdachte] .Hij zei “Je komt hier alleen weg zonder klappen of steken als je mij je Airpods geeft.” Ik gaf vervolgens mijn Airpods aan hem. Vervolgens zei [verdachte (voornaam)] tegen mij: “Geef ook je telefoon anders ga je de politie bellen.” Daarop pakte [verdachte (voornaam)] mij vast bij mijn linker arm en voelde in mijn linker jaszak. Op dat moment stond [verdachte (voornaam)] links van mij, de Surinaamse jongen rechts van mij en achter mij stond een derde jongen. Daarna pakt hij uit mijn linker broekzak mijn Iphone X. Vervolgens voelde de Surinaamse jongen in mijn rechter zak. Daarna pakte [verdachte (voornaam)] uit mijn rechter zak mijn portemonnee. Hierin zaten mijn identiteitskaart, mijn kentekenbewijs, één twintig euro biljet en vier tien euro biljetten en ongeveer 10 euro aan kleingeld. [verdachte (voornaam)] riep: “Wegwezen nu.” Daarna zijn ze alle drie door de bosjes weggerend.
Op 26 oktober 2019 heeft [slachtoffer 1] een aanvullende verklaring afgelegd, waarin onder meer het volgende staat:
‘Die Surinaamse jongen pakte mijn telefoon uit mijn broekzak, dit was mijn rechter
broekzak, in plaats van mijn linker broekzak, zoals in de aangifte staat. Mijn
Airpoddoosje en portemonnee had ik in mijn linker broekzak. Mijn oortjes had ik in.
Ik moest mijn Airpods en het doosje aan [verdachte (voornaam)] afgeven. Toen zij me vasthielden
pakte [verdachte (voornaam)] mijn portemonnee en mijn telefoon werd gepakt door die Surinaamse
jongen, uit mijn rechter broekzak gepakt.’
Op 1 november 2019 worden tijdens de insluitingsfouillering van verdachte Airpods, waarvan het serienummer overeenkomt met de bij aangever weggenomen Airpods, aangetroffen in de linker broekzak van verdachte.
Bij de politie heeft verdachte onder meer het volgende verklaard:
‘Ik heb tegen hem gezegd: “Geef je Airpods.” Ik heb de Airpods afgenomen.’
Feiten 3 en 4:
In het proces-verbaal van bevindingen verklaart verbalisant [verbalisant 1] onder meer het volgende:
‘Op 1 november 2019 nam ik de verdachte over op het station [plaatsnaam 1] . Met collega [verbalisant 2] en de verdachte ben ik de lift in gestapt (…)Ik hoorde dat de verdachte aan een stuk door de volgende beledigende teksten schreeuwde: “Kankerlijer, tyfeslijer, Kankermongool!” Ik hoorde dat de verdachte dit schreeuwde richting mij. Ik hoorde dat hij een aantal keren specifiek erbij schreeuwde: “Jij bent een kankerlijer, tyfeslijer, kankermongool.” Ik zag dat de verdachte mij hierbij strak aan keek en vervolgens riep: “Ik maak je dood!” De verdachte bleef de beledigende teksten uiten op het moment dat wij uit de lift waren. Ik zag dat er veel burgers om heen stonden, dit door dat het spitstijd betrof. Ik zag dat deze mensen in onze richting keken en de beledigingen gehoord moeten hebben. Door bovenstaande beledigende teksten van verdachte, voelde ik mij in mijn goede naam en eer aangetast. Tevens voelde ik mij bedreigd door de tekst: "Ik maak je dood." De verdachte keek hierbij mij recht in de ogen en hierdoor kon het niet anders dan dat de bedreiging naar mij gericht was.
Feit 5:
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het tenlastegelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 mei 2021;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 1 november 2019, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 130;
- een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een conclusie categorisering wapen, doorgenummerde pagina’s 147 -148.
Feit 6:
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt onder het volgende:
‘Plaats delict: […] [plaatsnaam 1] . […]
Op 1 juni[2020, rechtbank]
was ik thuis. Ik liep naar buiten met mijn telefoon en begon te filmen. De bestuurder stapte uit en kwam naar ons toe om te zeggen dat ik niet mocht filmen. Direct hierna kwamen er vanaf de andere kant andere jongens aanlopen, waaronder een jongen die mij dwong om de camerabeelden te verwijderen. Toen die jonge naar mij toe kwam, dacht ik dat hij mijn telefoon wilde pakken. Ik werd zenuwachtig omdat hij dichtbij kwam. Hij zei tegen mij dat ik het filmpje moest verwijderen. Hij schold veel met kanker en zei ook kankertrut.Ik had het idee dat hij mij, als ik de beelden niet zou verwijderen, wat aan zou doen. Ik dacht dat, omdat hij zo heftig gebarend op mij af kwam en omdat hij zo dichtbij kwam, maar ook omdat hij zo agressief tegen mij schreeuwde. Hij gaf constanten opdrachten en bevelen. Het leek steeds alsof hij mijn telefoon wilde pakken. Hij was heel dwingend en ik voelde mij hierdoor echt geïntimideerd. Ik verwijderde de beelden omdat ik niet wilde dat er iets mij gebeurde.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft de camerabeelden bekeken. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt onder meer het volgende:
‘Ik zag op de camerabeelden dat [slachtoffer 2] met haar mobiele telefoon foto’s nam. Ik zag vervolgens dat er een man, die ik herkende als [B] , naar [C][de rechtbank begrijpt: de man van aangeefster]
toe liep. Ik hoorde dat [B] zei: “Verwijderen ja? Je gaat mij niet lopen filmen.” Ik zag vervolgens dat [verdachte] in beeld verscheen. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Pak die kankertelefoon”. Ik zag dat hij richting [slachtoffer 2] liep en naar haar telefoon wees. Ik zag dat hij zich groot maakte en op [slachtoffer 2] af liep. Ik hoorde dat hij zei: “Nu die kankertelefoon, nu!” Ik zag dat [slachtoffer 2] achteruit deinsde. Ik zag dat [verdachte] en [B] in de tuin van [slachtoffer 2] en [C] liepen. Ik hoorde dat [B] zei: “Verwijderen, verwijdere, verwijderen!” Ik zag dat [slachtoffer 2] zo ver achteruit moest lopen, dat zij tussen haar auto en [verdachte] kwam te staan. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Verwijder die kankervideo he, kankertrut”. Ik hoorde dat [B] nogmaals zei: “Verwijder het dan.” Ik zag en hoorde dat [verdachte] haar constant onderbrak en niet luisterde naar wat [slachtoffer 2] te zeggen had. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] uiteindelijk zei: “Ja, ik zal het verwijderen”. Ik hoorde dat [verdachte] haar wederom onderbrak en zei: “nu, nu, nu, ik wil het zien ik wil het zien!” Ik zag dat [slachtoffer 2] aan [verdachte] en [B] liet zien dat de beelden verwijderd waren.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
Feiten 1 en 2:
De rechtbank acht de verklaring van de aangever betrouwbaar. Zijn verklaringen zijn gedetailleerd en consequent en vinden bovendien steun in het feit dat de Airpods bij verdachte zijn aangetroffen. Voorts kennen aangever en verdachte elkaar en heeft verdachte bij de politie een deels bekennende verklaring afgelegd. De verklaringen van verdachte zijn daarentegen wisselend. Hij verklaart onder meer wisselend over hoe hij in het bezit is gekomen van de Airpods en of hij daarbij wel of niet iets tegen aangever heeft gezegd. De rechtbank hecht daarom meer waarde aan de verklaring van aangever dan aan de verklaring van verdachte en acht ook het uiten van de bedreigende woorden en het vastpakken van aangever door verdachte wettig en overtuigend bewezen. Door het vastpakken van aangever heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet slechts gedreigd met geweld, maar ook daadwerkelijk fysiek geweld gebruikt. Ten aanzien van het tweede feit komt de rechtbank dus tot een bewezenverklaring van het onderdeel geweld. Dit is anders bij het eerste feit, aangezien de tenlastelegging van dat feit het geweld niet verder verfeitelijkt.
Feiten 3 en 4:
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde een redelijke vrees kon ontstaan dat de hij het leven zou kunnen verliezen dan wel slachtoffer zou kunnen worden van zware mishandeling. De bedreiging moet van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn geuit dat deze
in het algemeendergelijke vrees kan opwekken.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verbalisant [verbalisant 1] met twee collega’s en verdachte in de lift stond. Verdachte werkte op dusdanige wijze tegen dat verbalisant [verbalisant 1] zich genoodzaakt voelde om verdachte te fixeren tegen de wand van de lift waarin zij stonden. Het betrof een situatie die zich specifiek tussen verbalisant [verbalisant 1] en verdachte afspeelde in een kleine ruimte. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat de verdachte hem strak aankeek toen hij
‘Ik maak je dood’en ‘
Jij bent een kankerlijer, tyfeslijer, kankermongool’riep. Verbalisant [verbalisant 1] voelde zich hierdoor bedreigd en beledigd. Uit deze omstandigheden blijkt dat de bedreiging en de beledigingen specifiek gericht waren op verbalisant [verbalisant 1] en de rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsvrouw dat de bedreiging en de beledigingen ongericht zouden zijn. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden waaronder de bedreiging is geuit en de letterlijke bewoording hiervan van dusdanige aard zijn dat dat er redelijke vrees is ontstaan bij verbalisant [verbalisant 1] . Dat verdachte op dat moment geboeid was doet daaraan niet af, omdat niet vereist is dat verdachte de geuite bedreiging op dat moment ten uitvoering brengt.
Feit 6:
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met [B] aangeefster door een feitelijkheid heeft gedwongen tot het verwijderen van een filmpje, door al schreeuwend en scheldend dreigend op [slachtoffer 2] af te lopen en te dwingen een filmpje te verwijderen.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen, nu hij het feit alleen gepleegd zou hebben. De rechtbank verwerpt dit verweer. Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen zijn zowel verdachte als [B] bij het incident aanwezig, roepen zij beiden dat aangeefster de video moet verwijderen en lopen zij samen op aangeefster af. Aangeefster toont vervolgens aan beide jongens dat zij de video verwijderd heeft. Hieruit blijkt voldoende dat er sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte aangeefster slechts heeft gedwongen om het filmpje en/of de foto’s te verwijderen, maar hij hierbij geen gebruikt heeft gemaakt van geweld of hiermee heeft gedreigd. Nu het procesdossier geen melding maakt van enig toegepast geweld of bedreiging hiermee, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde bestanddelen ‘geweld’ en ‘bedreiging met geweld’.