In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van twee straatroven. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de terechtzitting op 20 april 2021. De officier van justitie, mr. C.J. Booij, heeft de vordering en standpunten gepresenteerd, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Visscher. De rechtbank heeft ook de getuigen en benadeelde partijen gehoord, waaronder de moeder van de verdachte en vertegenwoordigers van Slachtofferhulp Nederland.
De tenlastelegging betrof twee incidenten: de eerste op 8 mei 2020, waarbij de verdachte samen met anderen een pet, bodywarmer en Airpods van slachtoffer 1 heeft gestolen, en de tweede op 13 juli 2020, waarbij de verdachte met anderen Ipods en geld van slachtoffer 2 heeft gestolen en/of heeft afgeperst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
Na het horen van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de straatroof van slachtoffer 1, en dat er ook geen bewijs was dat hij aanwezig was bij de straatroof van slachtoffer 2. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat de verdachte van de feiten is vrijgesproken. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.