ECLI:NL:RBMNE:2021:2095

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
16/659009-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige in zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een aan hem toevertrouwde minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die als groepsleider en pedagogisch medewerker werkzaam was in een gesloten jeugdinrichting, in de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 april 2017 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, een kwetsbaar meisje dat vanwege ernstige psychische problemen in de instelling verbleef. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer heeft gekust en getongzoend, maar sprak hem vrij van de beschuldigingen van betasten en penetratie, omdat hiervoor onvoldoende bewijs was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en het feit dat de verdachte een grote verantwoordelijkheid droeg als zorgverlener. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke misdrijven en inmiddels niet meer in de zorgsector werkzaam was. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een forse overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, wat heeft geleid tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 100 uur. De rechtbank heeft geen bijzondere voorwaarden opgelegd, gezien de omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij inmiddels in een andere sector werkzaam is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659009-18
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen, mr. M. van Viegen, advocaat te Utrecht, namens verdachte, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 april 2017 te [woonplaats] ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen op basis van de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de passages uit het dagboek van [slachtoffer] en de Whatsappgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] voldoende steun bieden aan de aangifte van [aangeefster] en de verklaring van [getuige 1] , zijnde de auditu-verklaringen, en dat daarmee aan de criteria voor het bewijsminimum is voldaan. De officier van justitie verwijst hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 15 juni 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM2440) en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, meermalen, schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de tenlastegelegde seksuele handelingen met [slachtoffer] , terwijl zij aan zijn zorg was toevertrouwd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Primair heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat er niet is voldaan aan het bewijsminimum. De verklaringen van [aangeefster] , [getuige 1] en de moeder van [slachtoffer] zijn allemaal van horen zeggen. [slachtoffer] zelf is heel vaag in haar verhoor. Voornoemde de auditu-verklaringen moeten wel verifieerbaar zijn op basis van concrete aanknopingspunten die objectiveerbaar zijn. Die ontbreken in dit dossier. Ook voert de raadsman aan dat verdachte oprecht verklaard heeft over de kus op de mond door [slachtoffer] en dat de appjes over seksuele handelingen niet betekenen dat deze ook hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op ‘aan zijn zorg toevertrouwd’ heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte op uitzendbasis werd ingehuurd door de instelling. Hij was dus geen medewerker van de instelling waar [slachtoffer] verbleef. Ook hebben [slachtoffer] en verdachte elkaar buiten de instelling gezien. Zij was aldus niet aan zijn zorg toevertrouwd in de zin van de wet. Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van ontucht, omdat sprake was van vrijwilligheid en de hulpverlener-client relatie geen rol heeft gespeeld. [slachtoffer] heeft immers gezegd dat ze verliefd was op verdachte, dat zij het goed met hem kon vinden en goed met hem kon praten. De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 18 februari 1997 (
NJ 1997, 485) bepaald dat bij dergelijke omstandigheden geen sprake is van ontucht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangeefster [aangeefster] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op woensdagavond 19 april [
de rechtbank begrijpt: 2017] werden we gemaild door de moeder van dit meisje, dat zij een 2de Instagramaccount had ontdekt. […] Er is toen op haar kamer gekeken en daar vonden ze de telefoon en ook meer contrabanden waar het meisje zich mee kon verwonden. In de telefoon is toen gezien dat er contacten waren tussen het meisje en de uitzendkracht. Het meisje heet [slachtoffer] en de uitzendkracht heet [verdachte] . [2]
V: Tegen wie doe je aangifte?
A; Tegen [verdachte] .
V: Wie is hij?
A: Hij is een uitzendkracht die bij ons werkzaam was namens [uitzendbedrijf] . Het is een uitzendbedrijf voor groepsleiders. […] Hij heeft veel diensten bij ons gedraaid vanaf januari [
de rechtbank begrijpt: 2017]. [3]
[…]
V: Wat is de reden dat zij op de [locatie] zit?
A: [slachtoffer] was binnen een GGZ afdeling geplaatst. Er werd daar wel gezien dat ze heftige gedragsproblemen had. Ze heeft ook een suïcide poging gedaan en automutileert. Het was meer dan alleen een depressie. Binnen die GGZ afdeling konden ze haar niet de zorg geven die ze nodig had.
Getuige [getuige 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 9 oktober 2016 werd [slachtoffer] met een rechterlijke machtiging opgenomen bij [instelling] in [woonplaats] , De [locatie] . [4]
In het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] staat onder meer het volgende:
Op woensdag 10 mei 2017, omstreeks 10:30 uur, werd in de kindvriendelijke verhoorstudio te Hilversum verhoord de getuige: [slachtoffer] , geboortedatum: [2000] . [5]
V: Waar kom je me over vertellen [slachtoffer] ?
A: Kom praten over wat er is gebeurd met [verdachte] . Gewoon dingen. [6]
[…]
V: Wat is er dan gebeurd dat je het later wel erg vond?
A: Daarna ging hij ook andere dingen doen.
V: Wat voor dingen dan?
A: Kussen en...
[…]
V: Waar gaf hij jou die kussen?
A: Op mijn mond.
V: Was je mond open, dicht, beetje open of anders?
A: Ik probeerde mijn mond altijd dicht te houden, en zijn hoofd weg duwen.
[…]
V: Lukte dat?
A: Schudt hoofd. [7]
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard:
V: Wat was je functie bij genoemde instelling?
A: Pedagogisch medewerker. [8]
[…]
V: Wat is er tussen jou en [slachtoffer] op seksueel gebied gebeurd?
A: Zij heeft mij een kus gegeven.
V: Wat voor kus?
A: Gewoon op mijn mond. […] [9]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] staat onder meer het volgende:
In het onderzoek 09Slot is de telefoon, welke [slachtoffer] had ontvangen van de verdachte
[verdachte] en werd aangetroffen op haar kamer, in beslag genomen. […] In de telefoon zijn Whatssapp gesprekken aangetroffen tussen [slachtoffer] en de verdachte [verdachte] . In de gesprekken wordt met het nummer [telefoonnummer] gebruik gemaakt van de naam [naam] . Dit is het nummer van de aangetroffen telefoon van [slachtoffer] welke zij van verdachte zou hebben ontvangen. Zij appt met het nummer [telefoonnummer] , welke als naam heeft [naam] en welk
nummer toebehoort aan de verdachte [verdachte] . [10]
27-3-2017 23:04:10 (UTC +2)
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net [naam] Wat kan je doen tegen chloorsmaak in je bek? [11]
[…]
27-3-2017 23:05:08 (UTC +2)
[telefoonnummer] @swhatsapp.net [naam] Straks kunnen we niet meer zoenen [12]
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen staat vast dat verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 april 2017 te [woonplaats] , ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , door haar op de mond te kussen en te tongzoenen. Verdachte werkte vanaf januari 2017 als groepsleider en pedagogisch medewerker op de [locatie] , de gesloten jeugdinstelling waar [slachtoffer] verbleef. Gelet op die functie en de kwetsbaarheid en problematiek van het slachtoffer, was sprake van een mate van afhankelijkheid van [slachtoffer] ten opzichte van verdachte en kon hij daaraan een zeker overwicht tegenover haar ontlenen. Dat verdachte op basis van een uitzendcontract werkzaam was bij de [locatie] , doet hieraan niets af. De rechtbank is derhalve met de officier van justitie van oordeel dat [slachtoffer] was toevertrouwd aan de zorg en waakzaamheid van verdachte.
Verder is uit de bovengenoemde bewijsmiddelen gebleken dat verdachte en [slachtoffer] elkaar op de mond hebben gekust. Verdachte heeft dit zelf immers verklaard, en ook [slachtoffer] spreekt over zoenen op de mond. Gelet op de intentie van verdachte en [slachtoffer] , diens onderlinge verhouding en de context waarbinnen het kussen plaatsvond, is de rechtbank van oordeel dat het zoenen op de mond van [slachtoffer] door verdachte, een ontuchtige handeling is.
Uit de verklaring van [slachtoffer] en de aangetroffen Whatsappberichten blijkt tevens dat verdachte [slachtoffer] heeft getongzoend. [slachtoffer] heeft namelijk verklaard dat het niet lukte haar mond dicht te houden en verdachtes hoofd weg te duwen, en verdachte appte naar [slachtoffer] ‘straks kunnen we niet meer zoenen’, nadat zij hem appte over een chloorsmaak in haar mond.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het ontbreekt aan voldoende concrete, objectiveerbare bewijsmiddelen ten aanzien van het door verdachte betasten van [slachtoffer] en het brengen van zijn penis in de vagina van [slachtoffer] . Er bevinden zich in het dossier weliswaar sterke aanwijzingen dat verdachte deze handelingen heeft verricht, maar dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring daarvan te komen. Van belang hierbij is allereerst dat [slachtoffer] zelf tijdens haar verhoor bij de politie niet concreet heeft benoemd dat zij door verdachte is betast en dat hij met zijn penis in haar vagina is geweest. Ten aanzien van haar verklaringen hieromtrent, afgelegd tegenover getuigen [aangeefster] en [getuige 1] , kan de betrouwbaarheid onvoldoende worden vastgesteld. Van belang hierbij is dat er onvoldoende inzicht is in de wijze waarop deze gesprekken met [slachtoffer] zijn gevoerd en in welke bewoordingen [slachtoffer] hierover heeft verklaard. Uit de verklaring van [getuige 1] komt naar voren dat [slachtoffer] zelf weinig heeft gezegd en dat er met name gesloten vragen aan [slachtoffer] zijn gesteld, waarop zij ontkennend dan wel bevestigend heeft geantwoord. Dit kan afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van haar antwoorden. Objectieve bewijsmiddelen die de de-auditu-verklaringen in voldoende mate ondersteunen, ontbreken in het dossier. In haar dagboek maakt [slachtoffer] geen melding van seksuele contacten en de berichten tussen verdachte en [slachtoffer] zijn ook onvoldoende concreet. Dat verdachte in de berichten aan [slachtoffer] spreekt over een vrijpartij, acht de rechtbank niet afdoende. Op basis van dit bericht van verdachte en de reactie daarop van [slachtoffer] kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat deze vrijpartij daadwerkelijk heeft plaatsgehad en welke concrete handelingen daarbij zouden zijn verricht. Nu voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij van voornoemde handelingen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 01 januari 2017 tot en met 20 april 2017 in de gemeente [woonplaats] , ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [2000] , immers heeft hij verdachte opzettelijk als groepsleider/begeleider in de gesloten jeugdinrichting “de [locatie] ”
voornoemde [slachtoffer] op de mond gekust en getongzoend.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 121 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en ambulante behandeling, indien de reclassering dat nodig acht;
- een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte is een first offender en de redelijke termijn is ruimschoots overschreden. Daarbij werkt verdachte niet meer in de zorg. Ook wijst de verdediging op het beperkte leeftijdsverschil tussen verdachte, destijds 25 jaar en [slachtoffer] , die destijds 17 jaar oud was. Nu het taakstrafverbod van toepassing is, verzoekt de raadsman een gevangenisstraf op te leggen conform de periode van inverzekeringstelling en verder een forse taakstraf. De bijzondere voorwaarden worden door de verdediging niet noodzakelijk geacht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer] . Een zeer kwetsbaar meisje, dat vanwege ernstige psychische problematiek was opgenomen in een inrichting. [slachtoffer] was aan de zorg van verdachte toevertrouwd, wat een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Niet alleen ten aanzien van [slachtoffer] , maar ook ten opzichte van haar ouders en de samenleving. Men moet er in zijn algemeenheid op kunnen vertrouwen dat kwetsbare minderjarigen in goede handen zijn bij de hulpverleners aan wie de zorg voor hen wordt toevertrouwd. Verdachte heeft dit vertrouwen door zijn handelswijze ernstig geschaad. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft ook het vertrouwen van [slachtoffer] op grove wijze beschaamd. Uit het dossier is immers naar voren gekomen dat [slachtoffer] zich op haar gemak voelde bij verdachte en dat zij hem durfde te vertrouwen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van dat vertrouwen en inbreuk gemaakt om de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] .
Gelet op de ernst van het feit, kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij de bepaling van de omvang van de straf, heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 24 april 2020 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter geen reden de straf te verminderen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 28 februari 2020, opgemaakt door S. Roelofs, reclasseringswerker en E.G. Gerrits, unitmanager. Hieruit blijkt dat de tenlastelegging lijkt te zijn voortgekomen uit een inadequate hantering van afstand/nabijheid in een professionele relatie. Verdachte had gevoelens voor [slachtoffer] en hoewel hij zegt zich ervan bewust te zijn geweest dat ‘het niet kon’, ziet hij zijn fysieke gedragingen niet als grensoverschrijdend. De reclassering concludeert dat betrokkene in zijn handelen zijn eigen behoeften boven een professionele omgang qua afstand/nabijheid heeft gesteld. Het werkzaam zijn binnen de (jeugd)zorg kan als specifieke delictgerelateerde factor worden aangemerkt, als ook seksualiteit/intimiteit en de beperkte aanwezigheid van steunende sociale contacten dan wel de afwezigheid van een beschermende, intieme partnerrelatie. Het feit dat verdachte inmiddels werkzaam is in een andere branche kan als beschermende factor worden aangemerkt. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijk straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, vermijden van contact met minderjarigen en een contactverbod met het slachtoffer.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn in strafzaken als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is op 12 juni 2017 voor het eerst gehoord, terwijl het vonnis op 14 mei 2021 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn overschreden met bijna twee jaar.
Straf
Gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek, passend. Deze straf is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank minder ontuchtige handelingen bewezen acht dan de officier van justitie. Gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat verdachte sinds het bewezen verklaarde niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie en justitie, zal de rechtbank een gedeelte van 58 dagen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van één jaar. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf dient tevens als een flinke stok achter de deur die verdachte ervan zal moeten weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Gelet op de verstreken termijn en het feit dat verdachte afstand heeft genomen van de zorgsector en inmiddels al geruime tijd in een andere branche werkzaam is, ziet de rechtbank net als de raadsman geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden. Tevens zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uur opleggen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
60 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht (2 dagen), bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
58 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als
algemene voorwaardegeldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
één (1) jaarvast;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door R.A. Hebly, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en H.F. Koenis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H. Lagerweij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 mei 2021.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks periode van 01 januari 2017 tot en met 20 april 2017 in de gemeente [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en / of opleiding en / of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [2000] , immers heeft hij verdachte meermalen, althans eenmaal opzettelijk (telkens) als groepsleider/begeleider in de gesloten jeugdinrichting “de [locatie]
- voornoemde [slachtoffer] op de mond gekust en/of getongzoend en/of
- op/onder de kleding de borsten en/of de billen en/of de schaamstreek en/of de vagina van die [slachtoffer] betast en/of aangeraakt en/of
- zijn penis geduwd en/of gebracht in de vagina van die [slachtoffer] ;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 december 2017, genummerd 2017117859, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 138. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] , pagina 7.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] , pagina 8.
4.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 39.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 77.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 78.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 81.
8.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 109.
9.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 125.
10.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 47.
11.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 59.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 60.