ECLI:NL:RBMNE:2021:209
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een landhuis
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een landhuis. Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente vastgestelde waarde van € 2.916.000 voor het belastingjaar 2019, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2018. De heffingsambtenaar had in een eerdere beschikking de waarde vastgesteld en een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 2.700.000.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting waar eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde en een taxateur wel. Eiser had om uitstel gevraagd vanwege gezondheidsklachten, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank overwoog dat het belang van een doelmatige procesgang zwaarder woog dan het belang van eiser om persoonlijk aanwezig te zijn.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatierapport aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De taxateur had de waarde bepaald aan de hand van vergelijkingsobjecten en had de verschillen tussen deze objecten en de woning toegelicht. Eiser's argumenten, waaronder de onjuistheid van een foto in het taxatieverslag en eerdere afspraken over de WOZ-waarde, werden door de rechtbank verworpen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.