ECLI:NL:RBMNE:2021:2086

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
520561 / HA RK 21-88
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaard wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in grootschalig strafonderzoek

Op 19 mei 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. Y. Bouchikhi, ongegrond verklaard. Verzoeker had op 19 april 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter-commissaris mr. A. Muller, naar aanleiding van geplande getuigenverhoren op 19 en 21 april 2021. Verzoeker stelde dat er geen rekening was gehouden met zijn verhinderdata en dat de rechter-commissaris eerder onterechte opmerkingen over hem had gemaakt, wat volgens hem leidde tot een vrees voor partijdigheid.

De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris om de getuigenverhoren niet te verplaatsen een procesbeslissing was die niet als onbegrijpelijk kon worden aangemerkt. De wrakingskamer benadrukte dat in een grootschalig onderzoek met veel betrokken partijen een strakke planning noodzakelijk is. De rechter-commissaris had geen onpartijdigheid getoond en de vrees voor partijdigheid was niet objectief gerechtvaardigd. Bovendien was het wrakingsverzoek op basis van eerdere uitlatingen van de rechter-commissaris te laat ingediend.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechter-commissaris jegens verzoeker en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie Lelystad
zaaknummer: 520561 / HA RK 21-88
Beslissing van de meervoudige kamer voor behandeling van wrakingszaken van 19 mei 2021
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv).
[verzoeker],
woonplaats kiezende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de verzoeker,
advocaat mr. Y. Bouchikhi.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 19 april 2021 een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandeld rechter-commissaris mr. A. Muller (verder: rechter-commissaris) in de zaak met parketnummer(s) 16/707552-17 en 16-659052-20. De rechter heeft op 4 mei 2021 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. De officier van justitie heeft op 29 april 2021 een schriftelijke reactie toegezonden.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 7 mei 2021 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Daarbij was mr. Bouchikhi aanwezig. Mr. Bouchikhi heeft een pleitnota overgelegd en voorgelezen. De rechter en de officier van justitie waren niet aanwezig.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Op 19 en 21 april 2021 zijn verhoren ingepland, waarbij getuigen gehoord zouden worden over verzoeker. Er is geen rekening gehouden met de verhinderdata van de verdediging. Mr. Bouchikhi heeft op 24 februari 2021 de rechter-commissaris via e-mail laten weten dat hij onder meer op 19 en 21 april 2021 verhinderd is en geen waarnemer heeft kunnen vinden. Op deze e-mail is nooit een reactie ontvangen. Daarnaast heeft de rechter-commissaris eerder op 16 november 2020 en 16 februari 2021, buiten aanwezigheid van mr. Bouchikhi en ten overstaan van de aanwezige raadslieden, (grievende) opmerkingen gemaakt over mr. Bouchikhi. Zo zou de rechter-commissaris hebben gezegd:
"ben het gewend van mr. Bouchikhi dat hij ineens weggaat"en
"het waarnemen is zeker zodat mr. Bouchikhi ook de uren vergoed krijgt"of woorden van gelijke strekking. Door voornoemde feiten en omstandigheden is de vrees voor vooringenomenheid gerechtvaardigd.
2.2.
Bij de mondelinge behandeling heeft verzoeker zijn verzoek nader toegelicht. De rechter-commissaris heeft voorrang gegeven aan het laten doorgaan van de geplande getuigenverhoren boven het belang van de verdediging bij dat verhoor aanwezig te zijn en vragen te doen stellen. Er waren alternatieven mogelijk geweest om het verdedigingsbelang en ondervragingsrecht te respecteren. Verwijzend naar een e-mail van 4 mei jl. van het Kabinet RC was verplaatsing van een getuigenverhoor blijkbaar wel mogelijk. De rechter-commissaris had in ieder geval, zoals in normaal omgangsverkeer niet meer dan gebruikelijk is, de moeite kunnen nemen de raadsman te informeren over haar standpunt. Daarnaast heeft de rechter-commissaris op twee eerdere data zonder enige grond de meest (onnodige) diffamerende uitlatingen aan het adres van de verdediging geuit. Vanwege deze evident gebleken vooringenomenheid van de rechter-commissaris kunnen verzoeker en de verdediging er onmogelijk nog op vertrouwen dat verzoeker een eerlijk proces zal krijgen.
2.3.
De rechter-commissaris heeft niet berust in de wraking. Zij voert aan dat het gaat om een omvangrijk onderzoek, waarbij ruim 80 verzoeken om getuigen te horen zijn toegewezen. In totaal zijn er 20 advocaten en vier officieren van justitie betrokken bij het onderzoek. Voor elk verhoor van getuigen in een deelonderzoek dienen de advocaten van verdachten, wiens tenlastelegging op een bepaald deelonderzoek staat, voor dat verhoor te worden uitgenodigd. Dat was ook in onderhavige zaak het geval. De rechter-commissaris heeft op 24 februari 2021 de planning voor april, mei en juni 2021 verzonden en daarbij de volgende passage vermeld:
‘De rechter-commissaris merkt hierbij op dat bij de planning de beschikbaarheid van geschikte verhoorlocaties en de mogelijkheden voor speciaal vervoer leidend zijn geweest. Andere dagen dan de hieronder vermelde dagen zijn op dit moment niet beschikbaar of niet in te vullen vanwege geplande zittingsdagen in andere megazaken. De rechter-commissaris realiseert zich dat deze planning mogelijk niet past in de agenda‘s van 20 advocaten en drie officieren van justitie, maar zij ziet zich — gelet op de omvang van deze zaak, de Covid-19-maatregelen en twee andere megaprocessen, die onder andere geschikte zittingslocaties bezet houden, - genoodzaakt deze op deze wijze te bepalen.’
Gelet op de passage over de planning is niet gereageerd op de e-mail van mr. Bouchikhi van 24 februari 2021. Daarbij zegt de rechter-commissaris dat het niet kunnen verplaatsen van de getuigenverhoren voor iedere procespartij geldt en er op geen enkel verzoek met die strekking als dat van mr. Bouchikhi zou zijn ingegaan. De rechter-commissaris is verder van mening dat zij met haar opmerking van 16 november 2020 geen blijk heeft gegeven van partijdigheid of die vrees heeft opgewekt. Bovendien is deze opmerking op 20 november 2020 (bij een volgend verhoor) al ter sprake gekomen. Het verzoek tot wraking op dit punt is ontijdig. Ten aanzien van de andere opmerking van 16 februari 2021 betwist de rechter-commissaris dat deze opmerking is gemaakt. Zij heeft in het algemeen gevraagd welke van de aanwezige raadslieden voor wie waarnam en of dit een financiële reden had. Deze opmerking richtte zich niet specifiek op mr. Bouchikhi.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van
de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel
vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag
persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een
procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de
procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de
vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een
gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid
schade. Uit de wet (artikel 513 lid 1 en 3 Sv.) volgt dat de verzoeker de concrete
omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen moet aanvoeren en wel
zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.3.
De wrakingskamer beoordeelt het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven.
3.4.
De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek ongegrond verklaren en legt hieronder
uit waarom.
3.5.
De beslissing om de op 19 en 21 april 2021 geplande getuigenverhoren, niet te verplaatsen, zoals door mr. Bouchikhi is verzocht, is een procesbeslissing van de rechter-commissaris. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als de motivering van die beslissing, zoals die blijkt uit het bericht van 24 februari 2021 van de rechter-commissaris over de planning van de verhoren, zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter-commissaris jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter-commissaris objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daar is bij deze beslissing van de rechter-commissaris geen sprake van. Het gaat in deze zaak om een grootschalig onderzoek, dat planning van een groot aantal verhoren vereist. Er is sprake van verschillende deelonderzoeken met veel verdachten met ieder hun eigen advocaten, die weer in wisselende samenstellingen belang hebben bij een bepaald getuigenverhoor. Het is niet onbegrijpelijk dat daarbij een strakke planning noodzakelijk is om de voortgang te waarborgen en daar horen bepaalde procesbeslissingen bij, zoals het niet rekening houden met verhinderdata.
3.6.
De wrakingskamer begrijpt dat het verzoeker bijzonder heeft gestoord dat hij niets heeft gehoord van de rechter-commissaris op zijn e-mail met het verzoek om de verhoren te verplaatsen. Dat niet is gereageerd door de rechter-commissaris, maakt naar het oordeel van de wrakingskamer - ook in het licht van de informatie in de brief van 24 februari 2021 over de noodzaak van een strakke planning - niet dat de rechter-commissaris vooringenomenheid koestert of de vrees hiervoor gerechtvaardigd is. Dat de rechter-commissaris geen alternatieven heeft geboden, maakt dit ook niet anders. De verdediging had kunnen overwegen om zelf concrete alternatieven voor te stellen zoals het insturen van vragen of het digitaal deelnemen aan de verhoren. Verder heeft verzoeker niet voldoende weersproken dat volgens de rechter-commissaris het niet verplaatsen van de getuigenverhoren voor iedere procespartij gold en dat op geen enkel verzoek tot verplaatsing is ingegaan. De verwijzing naar het e-mailbericht van 4 mei jl., waarbij verzoeker meent dat in een andere geval verplaatsing van het verhoor toch mogelijk bleek, is daartoe onvoldoende. Uit die email maakt de wrakingskamer op dat dit gaat om een wijziging in de planning in verband met het horen van een getuige via een internationaal rechtshulpverzoek in het buitenland waar inspanningen voor zijn verricht om dit realiseren. Dit betreft derhalve een wezenlijk andere situatie dat een wijziging van de planning naar aanleiding van verhinderdata van de verdediging. Derhalve is niet komen vast te staan dat de rechter-commissaris de raadsman van verzoeker anders behandelt dan de andere raadslieden die betrokken zijn bij het betreffende grootschalige onderzoek. Dat de planning wel degelijk met aanziens des persoons heeft plaats gevonden volgt, anders dan verzoeker meent, ook niet uit de door hem gestelde uitlatingen van 16 november 2020 en 16 februari 2021. De betreffende uitlatingen kunnen, wat daar verder ook van zij, ook geen zelfstandige grond voor wraking vormen nu het verzoek daartoe te laat is gedaan.
3.7
Het voorgaande leidt dan tot de conclusie dat geen sprake is van vooringenomenheid van de rechter-commissaris jegens verzoeker en mr. Bouchikhi.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de rechter-commissaris, andere betrokken partijen en de president van deze
rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.C. Stijnen (voorzitter), mr. A. van Dijk en mr. A.C. van den Boogaard als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J.J. Terpstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2021.
de griffier is buiten staat deze beslissing te ondertekenen de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open