In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 30.487,43 bedraagt. De vordering is behandeld op meerdere terechtzittingen, waarbij de officier van justitie, mr. W.B. Gaasbeek, heeft gepleit voor een hogere ontneming van € 87.527,52. De verdediging heeft echter verzocht om de hoogte van het vast te stellen voordeel te matigen, waarbij de veroordeelde heeft verklaard dat hij slechts twee succesvolle oogsten heeft gehad van 144 planten.
De rechtbank heeft de verklaringen van de veroordeelde in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de berekeningen in het ontnemingsrapport, dat is opgesteld door het Functioneel Parket Afpakken, als uitgangspunt genomen kunnen worden. De rechtbank heeft de opbrengsten en kosten van de hennepkwekerij beoordeeld en vastgesteld dat de totale bruto opbrengst per oogst minimaal € 17.875,44 bedraagt, met inachtneming van de kosten die in mindering moeten worden gebracht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 30.487,43 en de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen.
De rechtbank heeft ook de redelijke termijn in deze zaak beoordeeld en geconcludeerd dat deze slechts minimaal is overschreden, zonder dat hieraan gevolgen worden verbonden. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 3 jaar.