ECLI:NL:RBMNE:2021:2073

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
9157108 UV EXPL 21-62
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot werkhervatting en betaling van salaris in kort geding wegens bedrijfseconomische redenen

In deze zaak vordert de werknemer, [eiser], in kort geding de werkgever, [gedaagde] B.V., om hem binnen 24 uur na betekening van het vonnis in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden te hervatten. De werknemer is sinds 24 maart 2021 vrijgesteld van zijn werkzaamheden in afwachting van een ontslagvergunning van het UWV, die door de werkgever is aangevraagd wegens bedrijfseconomische redenen. De werknemer stelt dat het handelen van de werkgever in strijd is met goed werkgeverschap, omdat hij geen toegang heeft tot zijn gebruikelijke werkzaamheden en daardoor in een ongunstige positie wordt gebracht. De werkgever betwist dat de werknemer op non-actief is gesteld en stelt dat hij zijn werkzaamheden kan voortzetten.

De kantonrechter oordeelt dat de werknemer voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De rechter overweegt dat de werkgever onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de werknemer niet zijn gebruikelijke werkzaamheden kan verrichten en dat de werknemer recht heeft op toegang tot alle systemen en lopende deals. De vordering tot werkhervatting wordt toegewezen, met de verplichting voor de werkgever om de werknemer als voorheen in te zetten op alle regio's wereldwijd. De vordering tot doorbetaling van salaris wordt afgewezen, omdat de werkgever heeft bevestigd dat het salaris en de bonus doorbetaald worden. De kantonrechter legt een dwangsom op voor het geval de werkgever niet aan de veroordeling voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9157108 UV EXPL 21-62 SGK/44740
Kort geding vonnis van 19 mei 2021
inzake
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.J. Nieuwenhuys,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.E.G. Scheepstra.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 23 van de zijde van [eiser] ;
  • de producties 1 t/m 9 van de zijde van [gedaagde] ;
  • de producties 24 en 25 van de zijde van [eiser] ;
  • de mondelinge behandeling van 4 mei 2021;
  • de pleitnota van de zijde van [eiser] ;
  • de pleitnota van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1966, is op 2 september 2016 in dienst getreden bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als Senior Business Partner. Het salaris bedroeg bij aanvang van het dienstverband € 10.802,47 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten en bedraagt thans € 11.729,56 bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten. Er is een bonusregeling van toepassing op grond waarvan [eiser] aanspraak heeft op een bonusbetaling die aan het behalen van doelstellingen is gerelateerd. Hiernaast is een zogenaamd Sales Incentive Plan Business Partner van toepassing.
2.2.
Binnen [gedaagde] vindt regelmatig een herstructurering plaats. In dit kader is een Sociaal Plan opgesteld.
2.3.
[eiser] maakt binnen [gedaagde] deel uit van het Europese onderdeel van het Global deal closing team. De verschillende teamleden die deel uitmaken van dit team worden (bij voorkeur) binnen Europa, maar kunnen en worden ook buiten Europa ingezet. Het team bestond tot 1 april 2021 uit vijf leden, waarvan twee Nederlandse leden: [eiser] en [A] , die in maart 2020 is toegevoegd aan het team. [A] was op dat moment reeds 10 jaar (elders) werkzaam bij [gedaagde] . Per 1 april 2021 is [B] aangenomen binnen het team.
2.4.
[eiser] was in 2020 werkzaam op verschillende deals, waaronder twee Nederlandse deals: een deal met het [naam 1] en een deal met [naam 2] . De deal met [naam 1] is op 6 oktober 2020 onverwacht verloren. De deal met [naam 2] is eind december 2020 ‘geclosed’. In 2020 was [eiser] daarnaast (onder andere) werkzaam op de [naam 3] . Eind oktober 2020 is [eiser] na zeven maanden van deze (op dat moment nog lopende) deal afgehaald.
2.5.
Op 24 maart 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] medegedeeld dat zijn functie is komen te vervallen als gevolg van bedrijfseconomische redenen en zij daarom geen andere mogelijkheid ziet dan zijn arbeidsovereenkomst te beëindigen. [gedaagde] heeft daarbij aangegeven de voorkeur te geven aan het bereiken van onderlinge overeenstemming over de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst kan worden beëindigd. [gedaagde] heeft [eiser] in dat kader een beëindigingsvereenkomst doen toekomen. Bij het uitblijven van overeenstemming zullen zij de procedure via het UWV (tot het aanvragen van een ontslagvergunning) doorzetten. [gedaagde] heeft [eiser] bericht dat hij is vrijgesteld van zijn werkzaamheden.
2.6.
Bij schrijven van 1 april 2021 heeft [eiser] [gedaagde] bericht niet in te stemmen met een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst en [gedaagde] verzocht hem weer in staat te stellen zijn werkzaamheden in volle omvang te verrichten en hem daartoe toegang te verlenen tot zijn (internationale) werkomgeving, zowel met betrekking tot de deals in Nederland als voor nieuwe deals binnen het Global deal closing team.
2.7.
Bij schrijven van 8 april 2021 heeft [gedaagde] hier, onder andere en voor zover hier relevant, als volgt op gereageerd:
“(…)Opheffing vrijstelling van werkzaamheden
Het is bij ons gebruikelijk om in een situatie van boventalligheid de werknemer in de gelegenheid te stellen zich per direct volledig te kunnen richten op de toekomst en daarbij het vinden van een nieuwe baan. Om die reden dit ook als zodanig met uw cliënt gedeeld en opgenomen in het voorstel van de beëindigingsovereenkomst. Tegelijkertijd hebben wij uw cliënt alle ruimte geboden de werkzaamheden op eigen tempo en in goed overleg over te dragen en hebben wij alle toegang tot systemen, tooling en email in stand gehouden zodat de werkzaamheden zonder enige belemmering uitgevoerd kunnen blijven worden.
(…) uiteraard werken wij mee aan de wedertewerkstelling van uw cliënt, wij kunnen ons goed voorstellen dat het behoud van dagelijks ritme en het solliciteren vanuit een actieve werksituatie een positieve uitwerking kan hebben en staan hier dus volledig voor open. Het staat uw cliënt vrij om de werkzaamheden te hervatten en contact op te nemen met de heer [C] om verder te bespreken waar uw cliënt ingezet kan worden. (…)
Ervan uitgaande dat het dienstverband wel eindig zal zijn, zal dit mogelijk invloed hebben op het project waarop uw cliënt betrokken zal worden. Of uw cliënt dus terug het [.] account op zich kan nemen hangt tevens af van het stadium waarin deze deal zich bevindt, hoe de relaties inmiddels zijn opgebouwd en tot in welke mate een wisseling op enig account nadelige gevolgen kan hebben voor de winst van de deal. (…)
(…)
Beloning in kader van het Sales Incentive Plan
(..) zal uw cliënt tot Einddatum recht hebben op salaris, vakantietoeslag en overige emolumenten. In dat kader bevestig ik (..) dat de commissie betalingen tot einddatum zoals gebruikelijk zullen plaatsvinden waarbij een minimale commissie betaling gegarandeerd wordt van 100% van de on target variabele compensatie van uw cliënt.
Ik kan aan u bevestigen dat in de maand april in ieder geval uitbetaald zal worden een commissie ten hoogte van € 17.456,01. Mochten er, als resultaat van de eerder behaalde resultaten in de [naam 2] deal of enige andere deal, aanspraken bestaan op een commissie betaling, dan zal [gedaagde] daarvoor zorggedragen en verplichtingen nakomen binnen het kader van de arbeidsovereenkomst en bonus plan. Mocht dit resulteren in een betaling na Einddatum, dan zal hiervoor uiteraard zorggedragen worden. (…)”.
2.8.
[gedaagde] heeft inmiddels een ontslagaanvraag voor [eiser] ingediend bij het UWV, wegens bedrijfseconomische redenen. Op 28 april 2021 heeft [gedaagde] deel C van de ontslagaanvraag bij het UWV ingediend.

3.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert (samengevat) in dit kort geding bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] om
I. (a) [eiser] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden met alle taken en bevoegdheden te hervatten;
(b) [eiser] toegang te geven tot alle systemen, data, lopende deals en nieuwe deals;
(c) [eiser] in te zetten vanuit het pursuit team, behorende/deel uitmakende van de functie van Senior Business Partner binnen het Global deal closing team van [gedaagde] ;
(d) [eiser] als voorheen primair in te zetten op alle regio’s wereldwijd en subsidiair in te zetten voor de regio EMEA,
een en ander op straffe van een onmiddellijk opvorderbare dwangsom van
€ 5.000,00 per (gedeelte van een) dag;
II. aan [eiser] maandelijks te voldoen het basissalaris van € 11.729,56 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en de aanspraken van [eiser] op commissiebetalingen ten titel van bonus binnen het kader van de arbeidsovereenkomst en het vigerende bonusplan, bij te late betaling van de diverse bedragen vermeerderd met 50% wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente gerekend vanaf de respectievelijke vervaldagen;
III. de 'big bonus' aanspraak van [eiser] over de door [eiser] eind december 2020 met betrekking tot de [naam 2] deal gerealiseerde omzet, uiterlijk op 1 juli 2021 op een bedrag van € 78.179,22 vast te stellen, en deze tezamen met de salarisbetaling over juli 2021 te verlonen en aan [eiser] te voldoen, zoals met [eiser] is overeengekomen in het kader van de arbeidsovereenkomst en het bonusplan over 2020;
een en ander op straffe van een onmiddellijk opvorderbare dwangsom van € 5.000,00 per (gedeelte van een) dag;
IV. te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure.
3.1.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.2.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, worden ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
[eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen nu hij als gevolg van de op non-actiefstelling over 2021 geen bonusaanspraken kan opbouwen en in een ongunstiger positie wordt gebracht in de UWV-procedure. [gedaagde] betwist het gestelde spoedeisende belang nu zij [eiser] niet op non-actief heeft gesteld en [eiser] vooralsnog dan ook gewoon aan het werk is. Hoewel [gedaagde] hem op zijn verzoek in de gelegenheid heeft gesteld werkzaamheden te verrichten, stelt [eiser] dat hij geen toegang meer heeft tot al zijn gebruikelijke werkzaamheden als Senior Business Partner nu [gedaagde] ervan uitgaat dat het dienstverband eindigend is. Concreet heeft dit volgens [eiser] tot gevolg dat hij niet meer wordt toegelaten tot lopende en nieuwe deals. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] hiermee voldoende heeft gesteld dat hij bij zijn vordering een zodanig spoedeisend belang heeft dat een behandeling in kort geding gerechtvaardigd is en hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vorderingen.
Toetsingskader
4.2.
In dit kort geding moet, op basis van de processtukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of een corresponderende vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van voorzieningen zoals gevorderd. Het navolgende is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
De vordering tot hervatting van de werkzaamheden
4.3.
[eiser] stelt dat hij er belang bij heeft zijn functie te mogen vervullen zoals hij steeds heeft gedaan, dus inclusief deelneming aan lopende en nieuwe deals. De werkzaamheden die hij nu toebedeeld heeft gekregen zijn eigenlijk aan te merken als Business Development, en deze bieden geen reëel uitzicht op het sluiten van deals. De handelwijze van [gedaagde] is diffamerend, loopt ten onrechte vooruit op een beslissing van het UWV en onthoudt hem de mogelijkheid om bonussen te verdienen, terwijl deze een groot deel van zijn salaris uitmaken. Dat [gedaagde] zijn bonus in verband met het behalen van doelstellingen doorbetaalt is onvoldoende, nu dat niet geldt voor de bonus/commissie op grond van het Sales Incentive Plan Business Partner, welke recht geeft op veel hogere betalingen, welke betalingen gerelateerd zijn aan de waarde van door een Business Partner gesloten (grote) deal.
Volgens [eiser] staat allerminst vast dat de ontslagvergunning zal worden verleend. In de correspondentie stelt [gedaagde] dat zij het afspiegelingsbeginsel heeft toegepast op het Europese deel van het Global deal closing team (dus alleen op [eiser] en zijn - langer in dienst zijnde - collega [A] ). Volgens [eiser] moet die afspiegeling plaatsvinden over het hele, wereldwijd actieve, Global deal closing team, en komt in dat geval iemand anders eerder voor ontslag in aanmerking dan hij. Hij heeft daartoe een personeelsoverzicht overgelegd. Bovendien is [gedaagde] verplicht zich in te spannen hem binnen de organisatie in ruimere zin dan enkel de vennootschap waarbij hij in dienst is te herplaatsen. Die verplichting is ook opgenomen in het Sociaal Plan. Hij noemt in dit verband vacatures in zowel de regio Europa als de regio Azië. Ook zijn de vooruitzichten op nieuwe deals sinds het besluit van [gedaagde] eind 2020 om zijn functie te laten vervallen inmiddels sterk verbeterd.
[eiser] heeft het sterke vermoeden dat het afketsen van de deal met [naam 1] in oktober 2020 de werkelijke reden voor [gedaagde] is om van hem af te willen. Voor hem is anders niet te verklaren waarom hij opeens eind oktober 2020 zonder inhoudelijke motivering van de [naam 3] is afgetrokken, hij eind 2020 een zeer grote deal ( [naam 2] ) heeft binnengehaald, zijn beoordeling over 2020 goed was, en waarom zeer kort na de mededeling van de boventalligverklaring van 24 maart 2021 een nieuw lid aan het Europese deel van het team is toegevoegd ( [B] ), maar dat hij toch degene zou moeten zijn die moet vertrekken.
4.4.
[gedaagde] stelt dat [eiser] vooralsnog gewoon aan het werk is, en dat hij, nadat hij op 1 april 2021 had verzocht hem weer tewerk te stellen, sindsdien zijn gebruikelijke werkzaamheden verricht. Die werkzaamheden bestaan uit het binnenhalen van zogenaamde Large Deal klantcontracten in samenwerking met andere disciplines binnen de organisatie, in de vorm van een Bid Team. Hij is dus niet slechts in de gelegenheid gesteld om zijn lopende werkzaamheden af te maken. Verder stelt [gedaagde] dat zij de vrijheid heeft haar onderneming zo in te richten dat het voortbestaan daarvan ook op de lange termijn verzekerd is, dat de beslissing om de functie van [eiser] boventallig te verklaren in eerste instantie zal worden getoetst door het UWV die daarbij een zekere mate van terughoudendheid in acht neemt, en dat niet van haar verwacht kan worden dat zij [eiser] inzet op deals die mogelijk nog lopen als de ontslagvergunning wordt afgegeven met als nadeel dat een andere Business Partner dan [eiser] op die deal gezet moet worden. In het algemeen kan de periode van betrokkenheid van een Business Partner op een deal een periode van zes maanden tot zelfs twee jaar beslaan. Verder wijst [gedaagde] erop dat zij zijn salaris alsmede de bonus in verband met het behalen van doelstellingen "gewoon" doorbetaalt. [gedaagde] gaat ervan uit dat het UWV toestemming voor het ontslag zal verlenen, en dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] (dus) zal worden beëindigd. [gedaagde] voert verder aan dat het niet aan de kantonrechter is om de te verwachten beslissing van het UWV te beoordelen.
4.5.
De kantonrechter overweegt het volgende. Bij de beoordeling van de vordering van [eiser] moet beoordeeld worden of de handelwijze van [gedaagde] niet in strijd is met goed werkgeverschap. Daarbij moet worden gelet op de aard van de dienstbetrekking, de aard van de overeengekomen arbeid en de bijzondere omstandigheden van het geval. Het gaat dus om een belangenafweging.
4.6.
[gedaagde] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de werkzaamheden die [eiser] nu toebedeeld heeft gekregen in feite zijn aan te merken als Business Development en dat hij daarmee in feite geen uitzicht heeft op het verdienen van bonussen. Eveneens staat vast dat [eiser] sinds oktober 2020 geen enkele deal meer toegewezen heeft gekregen. [gedaagde] geeft aan dat zij ervan uitgaat dat het dienstverband met [eiser] zal eindigen en dat het niet in de rede ligt hem in te zetten op deals met een looptijd die het risico met zich brengt dat zij hem tijdens die looptijd zou moeten vervangen. [gedaagde] stelt wel dat de kantonrechter niet op de beslissing van het UWV mag vooruitlopen, maar dat is in feite wel wat zij zelf doet. Het is de kantonrechter in ieder geval niet duidelijk gemaakt dat ervan mag worden uitgegaan dat de ontslagvergunning inderdaad zal worden verleend, onder andere vanwege het feit dat sinds maart 2021 twee nieuwe leden aan het team van [eiser] zijn toegevoegd ( [A] en [B] ) en het maar de vraag is of [gedaagde] het afspiegelingsbeginsel juist toepast en of zij aan haar herplaatsingsverplichting heeft voldaan. Partijen verschillen van mening over de vraag of het aantal deals in de pipeline begin 2021 weer is aangetrokken. Aan de hand van de processtukken valt dat moeilijk te beoordelen. [gedaagde] heeft in ieder geval geen bedrijfseconomisch overzicht overgelegd waaruit die noodzaak tot inkrimping blijkt. [gedaagde] heeft geen afschrift van de aanvraag ontslagvergunning overgelegd en ook overigens niet of nauwelijks onderbouwd waarom een goede bedrijfsvoering zou meebrengen dat (de functie van) [eiser] boventallig moet worden verklaard. Verder acht de kantonrechter het belang van [eiser] om vanuit een werkende situatie verweer te kunnen voeren tegen de ontslagaanvraag groot.
4.7.
Bij de afweging van de hiervoor omschreven belangen van [eiser] en [gedaagde] geeft het belang van [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter de doorslag. De motivering van [gedaagde] om [eiser] in afwachting van de beslissing van het UWV niet zijn gebruikelijke werkzaamheden te laten doen en hem bij voorbaat uit te sluiten van grote deals heeft zij onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Zijn vordering met betrekking tot hervatting van zijn werkzaamheden zal daarom worden toegewezen, met inachtneming van het navolgende.
4.8.
[eiser] vordert onder meer hem toegang te geven tot alle lopende deals en nieuwe deals. Wat betreft het geven van toegang tot alle lopende deals is de vordering de kantonrechter niet geheel duidelijk, maar de kantonrechter begrijpt deze vordering aldus dat hij weer wenst te worden toegelaten tot de deals waar hij op een gegeven moment van is afgehaald. Daaronder valt in ieder geval de [naam 3] , van welke deal hij in oktober 2020 is afgehaald. De door hem overgelegde Whatsappconversatie waarin dit aan hem is meegedeeld vermeldt geen reden. Ter zitting is namens [gedaagde] verklaard dat dit zou zijn gebeurd op verzoek van de klant zelf, maar dat is niet concreet toegelicht. Dat had wel op de weg van [gedaagde] gelegen, temeer nu het logisch zou zijn geweest dat zij dat al in oktober 2020 met hem zou hebben besproken. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat er geen valide reden is geweest hem van die deal af te halen, zodat zijn vordering om weer tot die deal te worden toegelaten zal worden toegewezen. De kantonrechter merkt hierbij nog op dat de HR Manager [D] op 8 april 2021 (productie 6 dagvaarding) over het teruggaan naar die deal schrijft dat dat van diverse factoren afhankelijk is en dat hij daarover in overleg kan gaan met zijn nieuwe leidinggevende [C] . Ter zitting is hierop geen nadere toelichting gegeven, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat er tegen terugkeer naar de [naam 3] geen overwegende bezwaren bestaan. Voor het overige heeft [eiser] zijn vordering om weer tot lopende deals te worden toegelaten onvoldoende concreet onderbouwd, zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Met betrekking tot de vordering om hem toegang te geven tot alle nieuwe deals zal de kantonrechter de vordering aldus toewijzen dat [gedaagde] hem bij het meedingen naar die deals op dezelfde manier moet behandelen als voorheen (dus zonder rekening te houden met het feit dat een ontslagvergunning is aangevraagd en met de te verwachten duur van de deal) en dat zij hem daarbij niet bij voorbaat mag passeren. De kantonrechter zal [gedaagde] voorts veroordelen hem als voorheen in te zetten op alle regio's wereldwijd. In het midden kan dus blijven of bij [gedaagde] bij haar opstelling andere beweegredenen hebben meegespeeld of niet. De dwangsom zal worden vastgesteld op € 2.500,00 per dag met een maximum van
€ 50.000,00.
De vordering tot doorbetaling van salaris
4.9.
Deze vordering zal worden afgewezen, nu [gedaagde] ter zitting heeft bevestigd dat zij het salaris met de bonus (voor zover gerelateerd aan doelstellingen) heeft doorbetaald en zal blijven doorbetalen, en er geen aanwijzingen zijn dat zij hierop zal terugkomen.
De vordering tot betaling van de bonus met betrekking tot de [naam 2] -deal van € 78.179,22
4.10.
[gedaagde] voert terecht aan dat deze bonus nog niet opeisbaar is, omdat nog niet alle
"interne handovers"zijn afgerond. [eiser] heeft niet betwist dat dit laatste het geval is, en evenmin heeft hij gesteld dat het hier een formaliteit zou betreffen zodat er zonder meer van zou moeten worden uitgegaan dat die deal definitief is of wordt. Verder is van belang dat [gedaagde] heeft toegezegd dat zij eventuele verplichtingen met betrekking tot de bonus te zijner tijd zal nakomen.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat de vordering tot werkhervatting als na te melden zal worden toegewezen. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke worden begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde. De nakosten zullen in 'De beslissing' worden begroot. Daar staat ook hoe de wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om [eiser] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis in de gelegenheid te stellen om zijn werkzaamheden met alle taken en bevoegdheden te hervatten waarbij [gedaagde] [eiser] :
toegang verleent tot alle systemen en data;
toelaat tot de [naam 3] ;
bij het meedingen naar nieuwe deals op dezelfde manier behandelt als voorheen, in die zin dat er geen rekening wordt gehouden met het feit dat een ontslagvergunning is aangevraagd en er geen rekening wordt gehouden met de te verwachten duur van de deal en [gedaagde] [eiser] daarbij niet bij voorbaat mag passeren;
inzet vanuit het pursuit team, behorende bij/deel uitmakende van de functie van Senior Business Partner binnen het Global deal closing team van [gedaagde] ;
als voorheen primair inzet op alle regio’s wereldwijd en subsidiair inzet voor de regio EMEA;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere dag dat zij nalaat aan de in 5.1 uitgesproken veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2021.