ECLI:NL:RBMNE:2021:2064

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
16/242104-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag, veroordeling voor poging tot zware mishandeling en zware mishandeling

Op 18 mei 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 oktober 2019 in Almere, waarbij de verdachte twee slachtoffers met een mes en een fles heeft aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte één van de slachtoffers met een mes in de borst en rug heeft gestoken, en het andere slachtoffer met een fles in het gezicht heeft geslagen en met een mes in de onderarm en het gezicht heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet om de slachtoffers van het leven te beroven. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en zware mishandeling, en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 254 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de slachtoffers schadevergoeding hebben geëist voor de immateriële schade die zij hebben geleden door de aanvallen. De rechtbank heeft de vorderingen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/242104-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] (Algerije),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 januari, 24 maart en 16 juni 2020 en 4 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. B. Nitrauw, van hetgeen mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, als raadsman namens verdachte, en hetgeen mr. A.T. van Vulpen, advocaat te Almere, namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair
op 6 oktober 2019 in Almere heeft geprobeerd [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven;
feit 1 subsidiair
op 6 oktober 2019 in Almere [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
feit 1 meer subsidiair
op 6 oktober 2019 in Almere heeft geprobeerd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2
op 6 oktober 2019 in Almere heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven;
feit 2 subsidiair
op 6 oktober 2019 in Almere [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
feit 2 meer subsidiair
op 6 oktober 2019 in Almere heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair tenlastegelegde. De officier van justitie acht het onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet had om aangevers te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte voorwaardelijk opzet had om aangevers te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft immers met een klein mes één snijdende beweging gemaakt in de richting van de bovenarm, gezicht en rug, niet zijnde vitale delen van het lichaam. Daarnaast heeft verdachte niet met kracht gestoken en er is geen diepe steekwond ontstaan. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat het letsel van aangevers niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder
1 meer subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.1
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen te verklaren. De rechtbank zal verdachte daarom hiervan vrijspreken.
Vrijspraak feit 1 subsidiair
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen te verklaren. Het door het slachtoffer opgelopen letsel kan op basis van de inhoud van het dossier niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen feit 1 meer subsidiair [1]
[slachtoffer 2]is als aangever gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 6 oktober 2019 zaten we thuis in [woonplaats] . Eén, die [verdachte] heet
(de rechtbank begrijpt: verdachte), kwam. Toen ik de kamer uit kwam, stak hij mij in mijn borst. [verdachte] Islam kwam achter mij aan en wilde mij nog een keer steken. Ik werd toen nogmaals gestoken. Dat was in mijn nier. [2]
V: Omschrijf het mes eens?
A: Het hele mes is ongeveer tussen de 20 en 25 cm lang. [3]
V: Wat gebeurde er nadat [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte)jou in je borst gestoken had?
A: Ik wilde het raam uitspringen en toen voelde ik dat [verdachte] mij in mijn onderrug stak. Ik laat u nu mijn rug zien met een pleister. [4]
[slachtoffer 1]is als aangever gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
V: Wat kunt u verklaren over wat er op 6 oktober 2019 te Almere gebeurd is?
A: Er was een jongen die heel lastig was.
En hij begon mijn vriend ook neer te steken voordat hij weg was.
V: Hoe heet de jongen die lastig was en die met die drie vrienden van hem kwam?
A: [verdachte] [5]
V: Nog even terugkomend op het mes. Hoe lang was het mes?
A: Vijftien centimeter ongeveer. Vijftien centimeter zonder handvat. [6]
Drs. J.A. Kortmann, forensisch arts, heeft een geneeskundige verklaring opgesteld met betrekking tot [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven:
In het Flevoziekenhuis werd bij dhr. [slachtoffer 2] op 7-10-2019 vastgesteld:
- Oppervlakkige ‘snijwond’ van ‘10 cm’ op de rechter borstkas.
- Op de linker kant van de onderrug ter hoogte van ‘L4’ een steekwond van ‘1.2 cm’ lengte en bij onderzoek (‘exploratie’) bleek deze ‘6 cm’ diep was, verlopend richting het hoofdeinde (‘craniaal’). [7]
Verdachteis gehoord door de politie. Hij heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
V: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
(de rechtbank begrijpt: aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] )hebben steekwonden. Kan jij dat uitleggen?
A: Ik ging rondzwaaien met een mes.
V: Waar heb jij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geraakt?
A: Eén in zijn rug, de ander in zijn gezicht. [8]
Bewijsoverweging feit 1 meer subsidiair
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een mes met een lemmet van 15 centimeter heeft gestoken in de borststreek en in de onderrug van aangever. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borstkas vitale organen en kwetsbare lichaamsdelen bevinden. Door het aldus te handelen is de kans dat [slachtoffer 2] hierdoor zwaar lichamelijk letsel op zou lopen aanmerkelijk. Het handelen van verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm daarom worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Vrijspraak feit 2 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen te verklaren. De rechtbank zal verdachte daarom hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen feit 2 subsidiair [9]
[slachtoffer 1]is als aangever gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
V: Wat kunt u verklaren over wat er op 6 oktober 2019 te [woonplaats] gebeurd is?
A: Er was een jongen die heel lastig was.
Hij werd boos en hij sloeg mij met een glazen fles. En hij trok in één keer een mes en
begon hij mij neer te steken. In mijn buik en ik hield het mes met mijn handen tegen.
V: Hoe heet de jongen die lastig was en die met die drie vrienden van hem kwam?
A: [verdachte] . [10]
Hij sloeg mij eerst met een glazen fles in mijn gezicht, toen pakte hij het mes. [11]
V: Waar had [verdachte] een mes vandaag gehaald?
A: Uit de keuken. Hij pakte en begon mij direct te steken. Hij begon mij in mijn gezicht te steken.
V: Nog even terugkomend op het mes. Hoe lang was het mes?
A: Vijftien centimeter ongeveer. Vijftien centimeter zonder handvat. [12]
V: Je bent geslagen me een fles. Je bent gestoken met een mes. In welke volgorde is het gebeurd?
A: Nadat hij mij met de glazenfles sloeg. Pakte hij een mes. Hij stak mij eerst in mijn gezicht. Daarna nog een keer in mijn gezicht. Vervolgens wilde hij me in mijn buik steken maar doordat ik mijn arm bij mijn buik hield stak hij in mijn arm. [13]
[slachtoffer 2]is als aangever gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 6 oktober 2019 zaten we thuis in [woonplaats] . Eén, die [verdachte] heet
(de rechtbank begrijpt: verdachte), kwam en had een fles alcohol. Hij sloeg met die fles een ander in het gezicht. Hij ging naar de keuken en stak hem toen met een mes. [14]
V: Wat gebeurde er toen ze binnen kwamen?
A: We zaten daar en [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte)zat tegenover [slachtoffer 1]
(de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 1] ). [verdachte] pakte plotseling de fles en sloeg daarmee [slachtoffer 1] in zijn gezicht. [15]
V: Pakte hij daarna het mes?
A: [verdachte] ging toen gelijk naar de keuken en pakte daar een mes.
V: Omschrijf het mes eens?
A: Het hele mes is ongeveer tussen de 20 en 25 cm lang.
V: Waar stak [verdachte] [slachtoffer 1] met het mes?
A: Hij stak hem in zijn gezicht en raakte hem ook aan zijn pols. [16]
Drs. J.A. Kortmann, forensisch arts, heeft een geneeskundige verklaring opgesteld met betrekking tot [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
In het Flevoziekenhuis werd bij dhr. [slachtoffer 1] op 7-LO-2019 vastgesteld:
- Een “steekverwonding’ aan de linker onderarm van ‘1.5cm’ met een onderliggende ‘ei vormige zwelling’ van ‘3-4cm’, zonder aanwijzingen voor schade aan de bloedvaten dan wel zenuwen (‘neurovasculair’).
- Een ‘winkelhaak’ in de linkerwang van ‘3cm’.
- Een ‘snee’ bij de linker mondhoek van ‘3-4cm’.
- Een ‘oppervlakkige zeer dunne kras’ op de rechter neusvleugel. [17]
Verdachteis gehoord door de politie. Hij heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Er werd een fles naar mij gegooid en ik heb toen een mes gepakt.
V: Gooide jij vervolgens dezelfde fles terug?
A: Ik gooide een andere fles. [18]
V: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
(de rechtbank begrijpt: aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] )hebben steekwonden. Kan jij dat uitleggen?
A: Ik ging rondzwaaien met een mes.
V: Waar heb jij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geraakt?
A: Eén in zijn rug, de ander in zijn gezicht. [19]
Bewijsoverwegingen feit 2 subsidiair
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een mes met een lemmet van 15 centimeter heeft gestoken in het gezicht en in de onderarm van aangever. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in het gezicht de aanmerkelijke kans in het leven roept dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het handelen van verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm daarom worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer onder meer letsel heeft opgelopen op zijn wang en in zijn mondhoek. Deze wonden zijn gehecht. Gelet op de lengte, de diepte en vorm van de sneeën, is het aannemelijk dat het slachtoffer hier zichtbare ontsierende littekens aan over zal houden. Dit maakt dat het toegebrachte letsel naar het oordeel van de rechtbank als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. De rechtbank acht daarbij van belang dat het letsel in het gezicht zich op een duidelijk zichtbare plek bevindt.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 meer subsidiair
op 6 oktober 2019 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 2] met een mes eenmaal in de borststreek en in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 subsidiair
op 6 oktober 2019 te Almere aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten steekwonden in het gezicht en op de onderarm, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een fles in het gezicht te slaan en vervolgens die [slachtoffer 1] met een mes meermalen in het gezicht en in de onderarm te steken.
Hetgeen onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafecht. Hierbij heeft de raadsman gesteld dat de verklaring van aangever [slachtoffer 1] niet kan worden gebruikt nu de verdediging hem niet heeft kunnen ondervragen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich heeft moeten verdedigen. Hoewel er geen (objectief) bewijs voorhanden is ter beantwoording van de vraag wie de agressor is geweest, kan de verklaring van verdachte niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. De verklaring van verdachte waar het aankomt op het op hem toegepaste geweld vindt steun in het letselrapport, de foto’s en in de verklaringen van de getuigen. Verdachte was niet in staat om te vluchten zodat voldaan is aan het subsidiairiteitsvereiste. Verdachte heeft zich tegen het gooien van een fles en het hanteren van een mes verweerd met een klein mes. Hiermee is ook voldaan aan het proportionaliteitsvereiste. De raadsman concludeert dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde strafbaar is en dat het beroep op noodweer moet worden verworpen. De verklaring van verdachte is op essentiële punten strijdig met de bewijsmiddelen. Er was geen sprake van een ogenblikkelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen een noodzakelijke verdediging is geboden. Deze verdediging mag voorts de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet hebben overschreden. Daarnaast mag er geen sprake zijn van eigen schuld (culpa in causa).
Ter onderbouwing van het beroep op noodweer heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij door aangever [slachtoffer 1] werd geslagen met een fles en dat hij hem vervolgens met een andere fles heeft teruggeslagen. [slachtoffer 1] heeft vervolgens een mes gepakt waarop verdachte heeft gereageerd door ook een mes te pakken. Vervolgens is verdachte door beide aangevers met messen geslagen. Omdat verdachte werd aangevallen en hij zichzelf wilde beschermen ging hij rondzwaaien met het mes. Hierbij heeft hij één van de aangevers geraakt in zijn rug en de ander in zijn gezicht.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
De aangevers hebben ieder afzonderlijk verklaard dat verdachte plotseling [slachtoffer 1] met een fles in het gezicht sloeg. Uit de stukken in het dossier volgen geen aanwijzingen die de verklaring van verdachte, dat hij eerst zelf door [slachtoffer 1] met een fles werd geslagen, ondersteunen. Daarnaast zijn er meerdere getuigen gehoord door de politie die hebben gezien dat er een gevecht heeft plaatsgevonden. Door geen van deze getuigen is gezien dat er andere messen aanwezig waren. Er zijn ook geen andere messen ter plaatse aangetroffen.
Ten slotte heeft aangever [slachtoffer 2] onder meer een steekwond op zijn onderrug opgelopen. De locatie van dit letsel ondersteunt de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij door verdachte werd gestoken toen hij wilde vluchten en weerspreekt de stelling van verdachte dat hij [slachtoffer 2] heeft gestoken om zich te verdedigen tegen een aanval van [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] in voldoende mate steun in de overige bewijsmiddelen vindt, welke bewijsmiddelen – ook wat betreft de door verdachte betwiste onderdelen – in belangrijke mate belastend zijn voor verdachte. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] niet van dien aard is dat deze kan worden aangemerkt als
sole and decisive evidence. De omstandigheid dat de verdediging [slachtoffer 1] niet heeft kunnen horen staat derhalve niet in de weg aan het gebruik voor het bewijs van de door hem afgelegde verklaring.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging(en) niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
feit 2 subsidiair:
zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, voor zover het beroep op noodweer niet slaagt, heeft te gelden dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het handelen van verdachte was het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de aanval van aangevers. Aangenomen moet worden dat er sprake was van een dusdanige intensiteit van de hevige gemoedsbeweging welke resulteerde in schrijnende angst en woede.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een ogenblikkelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het tenlastegelegde hiervoor overwogen dat zij van oordeel is dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Ook het beroep op noodweerexces zal daarom worden verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 254 dagen, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de op te leggen straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling en een poging daartoe. Hij heeft een van de slachtoffers met een fles tegen het hoofd geslagen en vervolgens met een mes in zijn gezicht en in zijn onderarm gestoken. Het slachtoffer heeft hierdoor onder meer flinke snijwonden in zijn gezicht opgelopen welke zullen resulteren in blijvende zichtbare littekens. Het andere slachtoffer is door verdachte in de borststreek en de onderrug gestoken. Dit alles heeft plaatsgevonden in de gezamenlijke leefruimte van een woning op een asielzoekerscentrum. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Van slachtoffers van mishandeling is bekend dat zij een dergelijke gebeurtenis als zeer traumatisch kunnen ervaren en dat zij nog lang last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. Dat het geweld van verdachte een grote impact heeft gehad op de slachtoffers blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaringen. Daarnaast brengen feiten als de onderhavige in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 13 oktober 2019 waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op een rapport Reclassering Nederland van
26 februari 2021, opgemaakt door J. Vremen, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat sprake lijkt te zijn van een verminderde zelfbeheersing en/of agressieregulatieproblematiek bij verdachte aangezien er tijdens zijn voorarrest ook twee geweldsincidenten hebben plaatsgevonden. Verdachte is na die geweldsincidenten middels een zorgmachtiging opgenomen in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht waar hij op
21 februari 2021 is weggelopen. Het is onbekend waar verdachte op dit moment verblijft. Verdachte heeft verder geen recht op verblijf en opvang in Nederland omdat hij een vreemdelingenstatus (
de rechtbank begrijpt: de status van vreemdeling zonder verblijfsrecht)heeft. Gelet op deze omstandigheden is het voor de reclassering niet mogelijk om een plan van aanpak op te stellen in het kader van bijzondere voorwaarden. Hoewel er waarschijnlijk risico’s zijn, is het voor de reclassering onduidelijk gebleven welke risico’s dat precies zijn.
Op te leggen straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden en bij zeer zwaar lichamelijk letsel van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar. De rechtbank heeft deze oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen, waarbij de rechtbank er rekening mee houdt dat het ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde gaat om een poging. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat het weliswaar gaat om twee strafbare feiten, maar dat daarbij feitelijk sprake is geweest van één feitencomplex dat zich in een relatief kort tijdsbestek heeft afgespeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden en zal daarom verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 254 dagen, met aftrek van het voorarrest, opleggen.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen mes (goednummer PL0900-2019299554-G2499556) verbeurd te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten mes (goednummer PL0900-2019299554-G2499556), verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het onder
1 meer subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde feit begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 2.000,--. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 4.000,--. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige.
[slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige.
10.2
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 2]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het gevorderde bedrag te matigen.
[slachtoffer 1]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het gevorderde bedrag te matigen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Gelet op onder meer schadevergoedingen zoals die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van in totaal € 500,-- voor de immateriële schade billijk. De rechtbank zal daarom de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 1]
Gelet op onder meer schadevergoedingen zoals die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van in totaal € 750,-- billijk. De rechtbank zal daarom de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 750,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 15 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
254 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
 mes (goednummer PL0900-2019299554-G2499556);
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 500,--;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 750,--;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 750,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 15 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van Esch, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en H. den Haan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 mei 2021.
Mr. Den Haan en mr. Eigeman zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 6 oktober 2019 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de borst(streek) en/of in de rug, in elk geval in het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 6 oktober 2019 te Almere aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer steekwonden op de rug en/of de borst(streek), heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans
eenmaal, in de borst(streek) en/of in de rug, in elk geval in het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden en/of te prikken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 6 oktober 2019 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de borst(streek) en/of in de rug, in elk geval in het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij, op of omstreeks 6 oktober 2019 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (met) een fles, althans een glazen voorwerp, in het gezicht heeft geslagen en/of heeft gegooid en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of in de (onder)arm en/of in de richting van de buik, althans in de richting van het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2019 te Almere aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer steekwond(en) in het gezicht en/of op de (onder)arm, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] (met) een fles, althans een glazen voorwerp, in het gezicht te slaan en/of te gooien en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of in de (onder)arm en/of in de richting van de buik, althans in de richting van het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden en/of te prikken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 6 oktober 2019 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 1] (met) een fles, althans een glazen voorwerp, in het gezicht heeft geslagen en/of heeft gegooid en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of in de (onder)arm en/of in de richting van de buik, althans in de richting van het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 oktober 2019, genummerd MD2R019179, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 152. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 118.
3.Pagina 120.
4.Pagina 121.
5.Pagina 124.
6.Pagina 126.
7.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een door drs. J.A. Kortmann, forensisch arts, op 26 maart 2020 opgemaakte letselrapportage ten aanzien van [slachtoffer 2] , pagina 9.
8.Pagina 28.
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 oktober 2019, genummerd MD2R019179, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 152. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
10.Pagina 124.
11.Pagina 125.
12.Pagina 126.
13.Pagina 128.
14.Pagina 118.
15.Pagina 119.
16.Pagina 120.
17.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een door drs. J.A. Kortmann, forensisch arts, op 26 maart 2020 opgemaakte letselrapportage ten aanzien van [slachtoffer 1] , pagina 7.
18.Pagina 27.
19.Pagina 28.